maandag 16 september 2024

Anton Jansen naar Amerika deel II

Op 20 maart 1847 vertrekt vanuit Rotterdam de S.S. Johan-Jacob. Een houten zeilschip met drie masten. Het schip heeft twee dekken waar zich ruim tweehonderd passagiers bevinden. Op het tussendek van zo’n tweeënhalf meter hoog bevinden zich aan weerzijde twee rijen kribben boven elkaar. Ruimte voor de bagage is er in het middenpad. De enige vorm van licht en frisse lucht zijn de luiken in de wanden, die bij slecht weer gesloten moeten blijven. Het resultaat is een stinkende benauwde ruimte. Aan beide einden van het schip bevindt zich een keukentje. Hier moeten de tweehonderd passagiers zelf hun eten bereiden die ze ook zelf hebben moeten meenemen. Dit bestaat vaak uit lang houdbaar voedsel zoals gezouten vlees en spek, bonen en erwten. Vers drinkwater werd er ook meegenomen, maar dit water moest verzuurd worden met azijn om het lang houdbaar te maken.

S.S. Johan-Jacob

Op dit schip bevond zich mijn voorouder Antonius Marcellus Wilhelmus Josephus Jansen, roepnaam Anton. Als beroep gaf hij op dat hij kuiper was. Naar mijn weten was hij vilder (hulp van de beul en belast met het afvoeren van lichamen van terechtgestelden).

Anton werd geboren op 9 mei 1799 in het Duitse Stadtlohn. Een nazaat van een bekende Duitse beulsfamilie. Anton huwde met Maria Catharina Vogedes, ook uit een beulsfamilie. Samen kregen ze vier kinderen waarvan er één al na acht dagen stierf. Maria Catharina stierf in 1843 op negenendertigjarige leeftijd in Bredevoort waar het gezin woonde en hun kinderen ook werden geboren. Hun jongste zoon was nog maar twee jaar oud toen zijn moeder overleed. Slechts vier maanden na de dood van Maria Catherina trouwde Anton in Stadtlohn met de eveneens uit Stadtlohn afkomstige Maria Gertrud Elisabetha Herdes. Antons nieuwe bruid was toen veertig jaar oud en een weduwe zonder kinderen. Waarschijnlijk was het geen huwelijk uit liefde maar had Anton een verzorgster voor zijn kinderen nodig. 

Vanaf 1844 begon er een grote migratiegolf vanuit Aalten. Bijna een derde van de plattelandsbevolking, meer dan zesduizend mensen, vertrok naar Amerika. Veelal vanwege geloofsovertuigingen, slechte vooruitzichten door het mislukken van oogsten (o.a. de aardappelziekte in 1847 waardoor de hongersnood in Ierland ontstond), werkeloosheid en lage lonen. Door gunstig nieuws van kennissen en familieleden die al naar Amerika waren vertrokken durfden steeds meer mensen de lange reis te maken. De kosten voor de overtocht waren zo’n honderd gulden per persoon. Dat moet een enorm bedrag zijn geweest in die tijd van armoede. Alle bezittingen werden verkocht om zo de oversteek te kunnen maken. Bij het afscheid van je familieleden wist je dat je ze nooit weer zou zien. Hartverscheurend moet dat zijn geweest. Met boerenkaren maakten vele Achterhoekers de tien uur durende toch naar Arnhem van waar ze met een binnenschip verder naar Rotterdam gingen. Een tocht die dagen kon duren.

Anton woonde in Bredevoort in Huis nr. 71. Straatnamen waren er nog niet. Dit is ter hoogte van het Zandt. Grappig detail is dat vroeger op ’t Zandt de vonnissen in het openbaar werden uitgesproken aan veroordeelden nadat zij terecht hadden gestaan in het Ambthuis. Daarna werden de misdadigers afgevoerd naar de galgenbulten voor de uitvoering van het vonnis. Waarschijnlijk door een van de beulen uit Antons familie.  

Net als vele andere Achterhoekers maakt ook Anton de keus om naar Amerika te gaan. Zijn tweede vrouw laat hij achter en ook zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk neemt hij niet mee. De kinderen waren op dat moment zes, elf en veertien jaar oud.

Het schip waarmee Anton naar Amerika ging lag op 2 maart 1847 klaar in Rotterdam voor vertrek. In 1847 werd Rotterdam overstelpt door landverhuizers die allemaal hoopten op een beter leven in het nieuwe beloofde land. Op 9 maart stond in de krant dat het schip waarmee Anton zou vertrekken de volgende dag uit zou gaat varen, echter op 20 maart lag het schip er nog. Misschien stond er niet genoeg wind om het zeilschip de haven uit te krijgen. Uiteindelijk vertrekt het schip uit de Rotterdamse haven, op weg naar een nieuw leven. 

Door de lange reis en de slechte omstandigheden onderweg raakten veel passagiers verzwakt en sommige stierven al voordat ze een voet aan wal hadden gezet. De reis naar Amerika duurde zo’n vijfenveertig tot zestig dagen. Anton kwam op 24 april 1847 aan in Baltimore. Baltimore was op dat moment de derde grootste aankomsthaven in Amerika en volop in aanbouw.


Ik las onlangs het boek “Hiltje” van Anita Terpstra. Het verhaal van een Friese vrouw die ook naar Amerika vertrok in 1847. Slechts een maand na Antons vertrek. Ook zij kwam aan in Baltimore en door brieven en aantekeningen die bewaard zijn gebleven van haar familie heb ik een redelijk beeld gekregen hoe Antons aankomst in Amerika moet zijn geweest. 

Baltimore

Baltimore lag op een heuvel en werd omgeven door bomen. De reizigers moesten een dag op het schip blijven wachten. Alle passagiers en goederen werden aan een streng (hygiënisch) onderzoek onderworpen. Een dokter onderzocht of er ziektes waren en nadat alle reizigers geteld en geregistreerd waren mocht ze van boord. Ik ben heel lang bezig geweest met het zoeken naar de andere passagiers die op de S.S. Johan-Jacob zaten, bij welke familie ze hoorden en waar ze vandaan kwamen.

Er waren tweehonderdzestien passagiers aan boord, waarvan honderdnegenentwintig Nederlanders. De overige passagiers kwamen uit verschillende regio’s in Duitsland. Veelal gezinnen, soms alleen de net volwassen broers en zussen, maar ook vaders, moeders, kinderen en opa en oma. Maar ook een flink aantal ongetrouwde jongemannen en een enkele jongedame. Een grote groep Nederlanders kwam uit Friesland en uit Zeeland, plekken waar men vaak vanuit religieus oogpunt vertrok.

Ik heb niet iedereen kunnen traceren maar er was in elk geval één gezin ook uit Bredevoort afkomstig, de familie Bolander. De namen zijn vaak fonetisch geschreven wat de zoektocht ernstig bemoeilijkte. Anton verliet het schip kort voor de deze familie dus ik ga er van uit dat ze de reis samen zijn gebleven.

De eerste die van het schip ging was Balthasar Spinnan, een negenentwintigjarige vrijgezelle slager uit Duitsland. Ik zie het zo voor me, een potige man waarvoor iedereen opzij gaat om hem erlangs te laten gaan met van die harige armen zo groot als hammen. Niets legt hem nog een strobreed in de weg om in het land van hoop en dromen een nieuw leven op te bouwen.

Anton verliet als 172e het schip, de familie Bolander was nr. 177 tot en met 179. De allerlaatste die van boord ging was H. Korthals, een dertigjarige dokter uit Duitsland. Misschien was hij degene die de passagiers allemaal heeft gecontroleerd, misschien was hij gewoon begaan met de mensen en besloot als laatste te gaan. Het zijn kleine details die ik uit de passagierslijst heb gehaald maar het geeft een iets completer beeld van de reis die Anton heeft gemaakt. Als laatste werd de bagage werd van het schip gehaald, de koffers geopend, bekeken en gewogen. En toen konden de passagiers op weg naar hun nieuwe leven.

De eerste indrukken in Baltimore moeten overweldigend zijn geweest. Er waren gebouwen van wel vijf verdiepingen hoog, enorm hoog in die tijd. Er reden trams, ze zagen waarschijnlijk voor het eerst zwarte mensen, de straten waren modderig en onbegaanbaar en het krioelde er van de mensen, maar ook kippen en varkens liepen gewoon vrij rond. Er was zelfs een warenhuis waar wel vierhonderd mensen werkten, fabrieken en een highschool. Heel wat anders dan het kleine Achterhoekse dorp Bredevoort met z’n paar honderd inwoners.

De eerste beproevingen begonnen echter al op de kade. Er lagen veel bedriegers en boeven op de loer. Vaak waren de goedgelovige immigranten slachtoffer waardoor ze hun laatste centen kwijtraakten, met alle gevolgen van dien; armoede en nauwelijks iets te eten en dan ook de taal niet spreken. Zo hadden ze vast hun nieuwe bestaan in Amerika niet voor zich gezien. Gelukkig werden er ook veel immigranten opgevangen op de kade door kennissen die al eerder naar Amerika waren vertrokken.

In 1830 kreeg Baltimore als een van de eerste steden in Amerika een spoorlijn en verliep het eerste stuk van de reis per spoor. Toen nog een uitvinding in kinderschoenen dus de reis was weinig comfortabel. Daarna ging de lange reis naar het Noorden vaak via het water. Via kanaalboten, stoomboten er radarboten over de enorme rivieren en meren. Het landschap zo sterk afwijkend van het platte Nederland. Een ander klimaat, hitte en benauwdheid, ongedierte maar ook prachtige bergen en ander natuurschoon. 

En hier raak ik Anton kwijt. Hij is aangekomen in Baltimore, dat weet ik zeker. Maar daarna kan ik geen spoor meer van hem vinden. In de hoop dat hij samen met andere passagiers is gaan reizen en ik hem zo verder kon traceren zocht ik die hele passagierslijst uit, maar ook de familie Bolander kan ik nergens meer terugvinden. Er overleden ook veel mensen tijdens de lange zware reis naar het Noorden. Het kon maanden duren. Misschien dat Anton toch alleen heeft gereisd en niemand wie wist wie hij was en ligt hij ergens naamloos begraven.

de ramp met de Phoenix

Ik heb nog proberen uit te zoeken of Anton een van de passagiers was die op de Phoenix zaten. Op deze houten stoomboot zaten vijfenzeventig inwoners uit Aalten toen die in november 1847 in brand vloog op Lake Michigan waarbij honderddrieënzestig passagiers overleden. Er zaten vermoedelijk ook passagiers op het schip die niet op de passagierslijst stonden. Was Anton een van die mensen die op deze verschrikkelijk manier om het leven kwam? Ik heb er veel over gelezen, o.a. het boek “Phoenix” van Bert Wagendorp, en podcasts over geluisterd. Ik heb geen bewijs kunnen vinden dat hij op die boot zat maar uitsluiten dat hij er niet op zat kan ik ook niet. 

Oproep rechtbank aan Anton Jansen

Dat zijn kinderen ook niet wisten wat er met hun vader was gebeurd blijkt uit verschillende documenten. Als zijn dochter Christina Maria in 1860 wil trouwen kan ze niet vertellen of haar vader is overleden of niet. Op een oproep van de rechtbank om te reageren en haar zo toestemming te geven voor het huwelijk wordt niet gereageerd. Als zijn oudste zoon wil trouwen in 1865 staat erbij vader; adres onbekend. Bij het huwelijk van zijn jongste zoon in 1880 staat de vader wel als overleden. Ik neem aan dat ze na drieëndertig jaar zonder contact er van uit zijn gegaan dat hun vader was overleden. Anton zou dan ook al eenentachtig jaar moeten zijn.

De oom van de kinderen, waar ze bij zijn gaan wonen na vaders vertrek, en tevens voogd, doet in 1863 nog wel een poging om de oudste zoon uit de dienstplicht te houden.

18 Dec. 1863, Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning n°. 56. der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog, van 12 December 1863, n°. 241, 4de afdeeling, en van den 16den daaraanvolgende, n°. 15 P., betreffende een verzoek van Johannes Hermanus Hendrikus Vogedes, te Bredevoort, om ontheffing van de werkelijke dienst voor zijnen neef Hermanus Christianus Jansen, dit jaar als militiepligtige ingelijfd bij het lste regiment infanterie, Overwegende: dat Hermanus Christianus Jansen, geboren in het jaar 1832, in 1851 voor de militie moest zijn ingeschreven; dat zijne moeder destijds overleden en zijn vader naar Noord-Amerika vertrokken was , zijne kinderen onverzorgd achterlatende; dat thans is ontdekt dat de inschrijving voorde militie van Hermannus Christianus Jansen niet is geschied, ten gevolge waarvan hij, met toepassing van do artt. 161 en 165 der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72), bij de militie is ingelijfd; dat er echter grond is voor des adressants bewering, dat hij, destijds toeziende voogd over dezen minderjarige, diens belangen, die door zijn vader was verlaten, waarnemende, hem op den bestemden tijd ter inschrijving voor de militie heeft aangegeven, doch dat, ten gevolge van een dwaalbegrip van de betrokken overheid omtrent de toepassing van art. 56 der wet van den 8sten Januarij 1817 (Staatsblad n°. 1), toen in de provincie Gelderland heerschende, de inschrijving niet is gedaan; dat het uitdien hoofde niet billijk zou zijn hem bij de militie in werkelijke dienst te houden, en hem dus het slagtoffer te laten van eene dwaling, vermoedelijk door de overheid begaan; Gezien de tweede zinsnede van art. 127 der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72), Hebben goedgevonden en verstaan: den militiepligtige Hermanus Christianus Jansen, uit de gemeente Ewijk, dit jaar voor de dienst aangewezen en ingelijfd bij het lste regiment infanterie, ontheffing van de werkelijke dienst voor zijnen geheelen diensttijd te verleenen. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 18den December 1863.

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken. Thorbecke.

De Minister van Oorlog, W. Blanken.

Dit “zijne kinderen onverzorgd achterlatende “is meteen ook een aanwijzing dat Anton zonder afscheid te nemen met de noorderzon is vertrokken. Dat hij aangeeft dat hij in Noord-Amerika moet zitten is een aanwijzing dat ze juist weer wél op de hoogte waren van zijn plannen.

Al jaren zoek ik naar aanwijzingen waar Anton is gebleven. Ik heb gegevens gevonden van een Antonie Jansen die rond 1799 in Duitsland is geboren en een gezin heeft gesticht in “The Town of Cross Plains”, in Wisconsin. Maar of dit wel of niet “mijn” Anton is heb ik nog niet kunnen achterhalen. Ik denk zelf dat het hem niet is. De kinderen uit dit gezin zijn in 1870 al te oud om in Amerika geboren te zijn als Anton in 1847 naar Amerika vertrok. Ik heb via forums Amerikanen gevraagd of ze voor mij konden kijken of ze iets over hem konden vinden maar helaas ook zonder resultaat.

Ik heb zoveel vragen. Was het wel zijn bedoeling om nooit meer iets te laten horen? Wilde hij zijn kinderen naar Amerika toe halen als hij eenmaal gesetteld zou zijn? Op zoek naar een beter leven voor zijn gezin? Is er echt nooit enig teken van leven geweest? Misschien kon hij überhaupt wel niet schrijven. Ging hij op de bonnefooi of had hij een uitgestippeld plan? Zaten er kennissen op hem te wachten, die hem hadden overgehaald om te komen met enthousiaste verhalen? Reisde hij verder met de familie Bolander of anderen of misschien wel helemaal alleen? Hoe lang heeft hij geleefd in Amerika? Een week, maanden, jaren? Hoe ver is hij op zijn reis gekomen? Had hij spijt van zijn beslissing? Zoveel uren speurwerk, zo weinig resultaat. Hoe je je kinderen hebt achter kunnen laten nadat ze al zo jong hun moeder hebben verloren vind ik lastig te begrijpen. Maar ik weet niet wat voor een type man en vader hij was. Een liefhebbende vader of een egoïstische zak?

Ondertussen blijf ik zoeken en lezen over anderen die dezelfde reis hebben gemaakt in dezelfde periode. Wie weet wat het me nog brengt. Maar eigenlijk ben ik bang dat ik nooit achter de waarheid ga komen…. 


  • Op de site Oud-Aalten staan een paar verhalen van plaatsgenoten die ook de reis naar Amerika hebben gemaakt. Van hen is wel bekend wat er van ze geworden is. Interessant om te lezen voor de beeldvorming. Lees de verhalen HIER

  • Luisterde hier de podcast over de ramp met de Phoenix.




maandag 2 september 2024

Verhoor uit 1890 van Gradus Japink

Op mijn werk bij de Bibliotheek Enschede beschikken we over de Twente Collectie. Een prachtige collectie bestaand uit alleen maar boeken over Twente. Deze zijn niet uitleenbaar maar wel in te zien. Twee keer per week zorgen vrijwilligers voor de openstelling van de collectie. Met een van hen kan ik uren praten over stamboomonderzoek. Een gezamenlijke hobby. Onlangs vond hij in een boek een verhoor van Gradus Japink die wever was bij de firma Arntzenius in Goor. 

Deze Gradus Japink is een directe voorouder van mij man en zoons. Ik doe niet veel onderzoek naar de stamboom van de kant van mijn man en zoons. Dit is echter een geweldige vondst die heel veel informatie geeft over het leven van Gradus en zijn gezin. Het "verhoor" of eigenlijk meer een soort interview uit augustus 1890 geeft een mooi tijdsbeeld van de wevers in die tijd die niet in de grote stad maar in de kleine dorpen woonden. Het geeft voor mij echt een schat aan informatie over het dagelijks leven van hem en zijn gezin en de woonomstandigheden in die tijd. Ik ben erg blij met de vondst. En is te mooi om hier niet te delen.

Gradus is met zijn vrouw Janna Willemina Nijland en hun acht kinderen (twee andere kinderen overleden er in Goor op 1 jarige leeftijd) naar Enschede gekomen. In 1930 overleed Gradus op 80 jarige leeftijd, hij woonde op dat moment aan de Voortsweg. Zijn vrouw Janna overleed al in 1912. 

Zijn zoon Johannes is de opa van mijn schoonvader. Hij en zijn vrouw Johanna Elfers liggen begraven op de Westerbegraafplaats en af en toe breng ik het graf nog een bezoekje. Het graf van zijn broer Gerhardus Japink en zijn vrouw Gerritdina Elfers ligt er pal achter. De zussen Gerritdina en Johanna stierven slechts enkele dag na elkaar in mei 1948. Over de oudste zoon Gerhardus wordt in het interview hieronder gesproken. Hij en zijn broer Gerrit Jan zijn de 16- en 17 jarige zoons die ook bij dezelfde firma werken. Johannes was op dat moment 14 jaar, mogelijk zat hij toen nog op school, hoewel zijn broers op 12 jarige leeftijd al van school gingen om te werken. 

Johannes Japink (1876-1958)

Hieronder volgt het "verhoor" van Gradus. Ik heb het verhoor letterlijk overgenomen waarbij V. staat voor vraag en A. voor antwoord. 


Verhoor van Gradus Japink, oud 41 jaar, wever bij de firma Arntzenius, Jannink & co, te Goor. 

Vragen 9031 t/m 9 

9031. De Voorzitter: Zijt gij al lang bij de firma werkzaam?

A. 17 jaar

9032. V. Waar zijt gij vroeger werkzaam geweest?

A. Bij ten Doesschate.

9033. V. Gij werkt zeker op vier touwen?

A. Ja.

9034. V. Met een hulp?

A. Ja.

9035. V. Is dat soms een eigen kind van u?

A. Neen.

9036. V. Kunt gij den hulp zelf kiezen?

A. Neen, die wordt door den baas aangewezen.

9037. V. Hoe gaat het met de uitbetaling van het loon? Krijgt gij alles in handen voor uw hulp en voor u zelf?

A. Ja.

9038. V. Hoeveel kunt gij in de week maken?

A. Dat is ongelijk; f5,50, f6, f7, ik heb zelfs wel eens f7,60 gehad, maar door elkander krijg ik f6. Ik ben een van de beste wevers en werk op vier breede touwen.

9039. V. Zijn er niet veel wevers, die meer verdienen?

A. Neen, in de gehele fabriek geen tien.

9040. V. Waarvan hangt het af of men meer of minder verdient?

A. Dat hangt voor het grootste gedeelte af, of men vlug of minder vlug met het werk overweg kan. 

9041. V. Moet gij wel op boomen wachten?

A. Dikwijls.

9042. V. Hoe lang dan wel?

A. Dikwerf één dag, soms twee dagen, en het is ook wel voorgekomen van drie of vier dagen.

9043. V. Moest gij dan op één boom wachten?

A. Ook wel eens op twee, maar dan mag men den hulp wegzenden.

9044. V. Lijdt gij door het wachten op boomen grote schade?

A. Zeker, want men wordt per stuk betaald; hoe meer men dus weeft, hoe meer geld men krijgt. En moet men op boomen wachten, zodat men niet werken kan, dan wordt daarvoor geen vergoeding gegeven.

9045. V. Gij werkt dagelijks elf uren, met een schaftttijd van anderhalf uur, niet waar?

A. Ja.

9046. V. Is die schafttijd lang genoeg om tehuis te gaan eten en tijdig terug te zijn?

A. Ja.

9047. V. Woont gij dicht bij de fabriek?

A. Een tien minuten er van af.

9048. V. Werkt uwe vrouw ook in de fabriek?

A. Neen, vroeger wel, toen de kinderen klein waren. Nu heb ik evenwel een jongen van zestien en een van 17 jaar.

9049. V. Werken die op de fabriek?

A. Ja, net zoolang als ik.

9050. V. Wanneer gij met uwe kinderen thuis komt, vindt gij dan zeker de pot gekookt?

A. Ja.


9051. V. Wordt er bij u aan huis kookgas gebruikt?

A. Neen.

9052. V. Maken de arbeiders daar niet vaak gebruik  van?

A. Neen, bij de arbeidende klasse wordt het niet of zeer zelden gebruikt.

9053. V. De heer van Alphen: Waarom niet? Het is toch gemakkelijk, niet waar?

A. De menschen zijn bang voor de kosten, zij vreezen meer te zullen verbranden, dan zij betalen kunnen.

9054. V. De voorzitter: Hoe laat wordt de fabriek ’s Zaterdags stop gezet?

A. Om 12 uur.

9055. V. Hebt gij dan nog een uurtje werk om de touwen schoon te maken?

A. Ja.

9056. V. Worden de touwen dan dadelijk door de touwbaas nagezien?

A. Ja, wie klaar is roept den baas; deze heeft ze in een kwartiertje nagezien. Sommigen beginnen al vóór 12 uur met het schoonmaken, tijdens het werk, maar dat acht ik te gevaarlijk.

9057. V. Wordt er wel eens een boete opgelegd, als de touwen niet in orde zijn?

A. Daarover hebben wij niet te klagen.

9058. V. Hebt gij in het geheel niet te klagen over de boeten?

A. Neen.

9059. V. Worden zij wel opgelegd voor weeffouten?

A. Ja, maar dan zijn zij ook dubbel en dwars verdiend, en dan nog maar een kleinigheid, acht of tien cents.

9060. V. Doet gij nog aan den landbouw?

A. Neen.

9061. V. De heer van Alphen: hebt gij eene koe?

A. Neen.

9062. V. De voorzitter: hoeveel verdienen uwe kinderen?

A. F2,50, f3, soms f5. Door elkanderen brengen wij samen ongeveer f7 in de week thuis.

9063. V. Brengen zij dat geld getrouw thuis?

A. Ja.

9064. V. Hebben de jongens op school goed geleerd?

A. Ja.

9065. V. Zijn zij tot hun dertiende jaar op school gebleven?

A. Neen, op hun twaalde jaar zijn zijn er af gegaan. Toen kregen zij reeds het bewijs van den meester, dat zij goed onderwijs genoten hadden.

9066. V. In de fabriek worden kinderen eerst met hun dertiende jaar aangenomen. Wat hebt gij uwe jongens tusschen het twaalfde en dertiende jaar laten doen?

A. Ze zijn direct in de fabriek gegaan. De tweede was omtrent dertien jaar.

9067. V. Is er dus voor uwe jongens eene uitzondering gemaakt?

A. Ja.

9068. V. Gaan uwe jongens nog wel naar de herhalingsschool?

A. Ja, tot hun zestiende jaar; de oudste gaat er niet meer heen, want die is zeventien geweest. Die avondschool is wel wat vermoeiend voor die kinderen. Als een volwassen man den geheelen dag gewerkt heeft, dan maakt hij, dat hij naar huis komt, maar die kinderen moeten dan nog van zeven tot half negen ’s avonds naar school, en dan is het geen wonder, dat zij bij de warmte van het licht en den kachel dikwijls in slaap vallen.

9069. V. Gelooft gij, dat zij toch op de herhalingsschool profiteeren?

A. Ja, dat wel.

9070. V. Geniet gij ziekengeld, wanneer gij ziek zijt? 

A. Ja, uit de bus.

9071. V. Wat betaalt gij daarvoor?

A. Zes cents per week.

9072. V. Zijt gij ook lid van de zieken- en begrafenisbus van het nut?

A. Ja.

9073. V. Hoeveel betaalt gij daarvoor?

A. Drie cents per week voor ieder lid van het huisgezin.

9074. V. Krijgt gij daarvoor geneeskundige hulp van dokter ten Doesschate en vrij medicijnen?

A. Ja, en als een volwassene sterft zes gulden begrafenisgeld.

9075. V. Is dokter ten Doesschate altijd bereidwillig om te helpen?

A. Ja.

9076. V. Hebt gij wel met ziekte te kampen gehad?

A. Ja, ik heb eens eene pleuris gehad, en toen deed de dokter zeer zijn best. Er is nu een nieuwe dokter, en velen uit de bus zijn naar hem toegegaan, maar ik ben bij dr. Ten Doesschate gebleven, ik heb mij altijd best bij hem bevonden.

9077. V. Zijn er goede bazen op de fabriek?

A. Jawel.

9078. V. Zijn zij onpartijdig tegenover den eene en den ander?

A. Ja, daar is geen klagen over?

9079. V. Gebeuren er wel eens ongelukken met de spoelen?

A. Ja, dat gebeurt wel. Ik heb wel eens een jongen gehad, die eene spoel uit mijn getouw in het oog gekregen heeft, zonder dat het mijne schuld was. Ook krijgt men dikwijls spoelen tegen de wangen of borst.

9080. V. De heer van Alphen: is dat jongetje naar Utrecht geweest om te genezen?

A. Neen, hij is behandeld door den dokter uit Delden.

9081. V. en kan hij nu weer den kost winnen?

A. Ja, hij is in fabriek aan het weven.

9082. De Voorzitter: is het nog al luchtig in de fabriek?

A. Dag mag wel zoo wezen. Vroeger, toen wij een baksteenen vloer hadden, waaruit altijd vocht opsloeg, was het veel koeler. De tegenwoordige vloer van Portland cement is altijd kurkdroog.

9083. De heer Reeling Brouwer: Wordt de grond niet besproeid met een gieter?

A. Neen, slechts eene enkele maal besprenkelen wij zelven in ons eigen belang den grond onder ons getouw, door middel van eene koffiebus, gevuld met water.

9084. De voorzitter: op de apprêteerderij is het warm; maar daar verblijven immers geen arbeiders?

A. Juist.

9085. V. Is het ’s avonds erg warm, als het gas op is?

A. ’s Winters is het aangenaam, maar in den herfsttijd is het wel wat te warm.

9086. V. Hoe geschiedt het tillen van den boomen van de wagentjes op de weefstoelen?

A. Uit de hand. De wevers helpen elkander. Als ik een boom krijg, dan helpt mijn naaste buurman mij om hem er op te leggen.

9087. V. Is de last op die wijze niet te zwaar?

A. Neen.

9088. V. Gij zijt een weinig hardhoorig; zijt gij dit al lang?

A. Ik heb het verleden week gekregen bij het roggeoogsten: toen heb ik mij wat verhit en dit is mij naar het hoofd getrokken.

9089. V. Het komt dus niet van het werken in de fabriek?

A. Neen.

9090. De heer van Alphen: Wat hebt gij voor eene woning? Eene huurwoning?

A. Ja.

9091. V. wat moet gij daarvoor geven?

A. F40 ’s jaars.

9092. V. Hebt gij daar nog een stuk grond bij?

A. Een klein hoekje.

9093. V. Hoe is het in het algemeen met de huren; betalen anderen meer of minder dan gij?

A. Er zijn woningen van f60, ook van f30 en f25.

9094. V. Die van f25 zijn zeker kleine kamertjes voor eenloopende personen?

A. Ja, met ééne bedstede; oude menschen wonen er wel.

9095. V. Hoe is het met het drinkwater; is dit nog al goed?

A. Ja.

9096. V. Zijn er in Goor nog woningen met den aardappelenkelder onder den bestede?

A. Ja.

9097. V. Is dat bij u ook het geval?

A. Neen.

9098. V. Komen er nieuwe arbeiderswoningen bij?

A. Niet veel, maar bij den oude woningen worst nog wel eens een kamertje bijgebouwd.

9099. V. Is er geen gebrek aan woningen, nu er meer menschen in Goor komen werken?

A. Er komen nog al menschen van den boerenstand in Goor wonen en die gaan in de leegstaande woningen. Ik ga binnenkort ook verhuizen: mijne nieuwe woning is grooter.

Wijnkamp te Goor waar Gradus in 1890 zal komen te wonen.

9100. V. Hebt gij in die nieuwe woning gelegenheid om den landbouw uit te oefenen?

A. Ja.

9101. V. Zijn er in de laatste tijd vele woningen bijgebouwd?

A. Een stuk of tien, twaalf.

9102. V. Staan zij onder ééne kap of afzonderlijk?

A. Zij staan alle afzonderlijk.

9103. De heer Reeling Brouwer; zijn er ook arbeiders met eigen woningen?

A. Enkelen.

9104. V. Bestaat er eene spaarkas voor wevers, die wat overhouden?

A. Een enkele wever houdt wel eens wat over, vooral vroeger werd er veel verdiend bij de Twentsche Stoombleekerij, maar nu thans niet meer.

9105. V. bevalt de nieuwe regeling der werkuren u beter, dan de vroegere?

A. Ja, veel beter.

9106. V. Waarom vooral?

A. Omdat er in Goor vele arbeiders zijn, die nog een stukje land hebben. Nu kunnen zij daarop vooral ’s avonds na den fabrieksarbeid nog wat werken.

9107. V. Is het ook beter voor de vrouwen, die in de fabriek werken?

A. Jawel, want als zij ’s avonds thuiskomen, en ’s Zaterdags ook, kunnen zij het huishouden nog wat opknappen.

9108. V. Gij meent derhalve, dat de tijd, dien zij ’s avonds overhouden, nuttiger te gebruiken is dan de tijd voor acht uur ‘s morgens?

A. Zeker. 

9109. De Heer van Alphen; Hebt gij bij de nieuwe regeling geen schade geleden?

A. Neen.


X Handmerk van G. Japink die verklaart niet te kunnen schrijven.

P. van Nispen

J.D. Vergens, Voorzitter

Van Alphen.

N. Reeling Brouwer

P. van Nispen, Adj.-secretaris.