Op 2 juni 1574, gedurende de Tachtig jarige oorlog, werd in opdracht van Willem van Oranje de stad Vlaardingen in brand gestoken door een groep uit Schiedam afkomstige Geuzen om te voorkomen dat de stad in handen van de Spanjaarden zou vallen. De circa vijftienhonderd inwoners waren al op tijd naar Schiedam gevlucht die beschermd werd door de stadsmuren. Een van die inwoners was de ongeveer vierentwintig jarige Christiaen Huijgensz van Noorden.
Christiaen was een zoon van Huijch Bartshoutsz van Noorden en Maertgen Simondsr. Geboren rond 1550 in Vlaardingen. In 1574 lagen er negenhonderd Spaanse soldaten gelegerd bij Vlaardingen, duizend Geuzen bij Schiedam en nog een dertienhonderd Geuzen bij Delftshaven. Vlaardingen lag volop in de frontline en werd niet beschermd door stadsmuren. Door de opdracht van Willem van Oranje verwoeste de stadbrand bijna de gehele stad. Veel inwoners verloren hun bezittingen. Het stadhuis en de kerk alsmede bijna alle huizen waren afgebrand. Landerijen waren onder water gezet om de Spanjaarden tegen te houden. De financiële schade was enorm. Vlaardingen verviel van een belangrijke stad naar een onbelangrijk dorp. In de zomer van 1575 keerde veel inwoners terug. Het stadsbestuur moest echter zelf de kosten van het herstel opbrengen en het zou jaren duren voordat de stad weer was hersteld. Vanaf 1580 werd het stadhuis hersteld met de oude, schoongemaakte stenen. In 1582 begon men met het herstel van de kerk.
 |
Stadsbrand Vlaardingen |
Christiaen was een van de inwoners die terugkeert naar de verwoeste stad. Hij trouwde op 17 mei 1578 in Rotterdam met Neeltgen Cornelisdr den Abt en het gezin werd uitgebreid met drie kinderen; Altgen, Huijch en Cornelis. In 1580 kocht Christiaen "erf en steen" op de hoek van de Hoogstraat en de Omring te Vlaardingen. Met de Omring wordt de Markt bedoeld. De omring was het lage muurtje om het kerkhof heen waarbinnen de inwoners van de stad werden begraven. In 1581 liet Christiaen op deze plek een huis bouwen. Op de markt stond de kerk centraal waar geloof werd beleden en werd begraven, maar er werd ook recht gesproken, bestuur gevoerd en handelgedreven. Tevens vonden er allerlei festiviteiten op de markt plaats.
 |
Kerk met omringde begraafplaats, Vlaardingen |
Op de markt bevond zich ook het eerste weeshuis in Vlaardingen die bij de brand werd verwoest. Na de stadsbrand werd op dezelfde plek het Heilige Geest Gast- en Weeshuis opgebouwd. Het zorgde voor uitdeling van turf, kaarsen, haring, vlees en brood door de Heilige Geestmeesters aan de armen. Het werd gebruikt als ziekenhuis en als opvang van (half)wezen en ouderen. In dienst van het gasthuis was een chirurgijn. Het waren medische behandelaars die zich met name bezighielden met uitwendige kwalen maar anders dan dokters hadden zij geen universitaire opleiding genoten. Er bestond echter wel een opleiding waarin chirurgijns het vak leerden en het beroep werd uitgeoefend in gilde verband.
Christiaen wordt vanaf 1581 genoemd als Meester-chirurgijn van het Vlaardingse Gast- en Weeshuis. In de 17e -eeuwse gasthuizen had een chirurgijn vaak een eigen verbandzaal. Hij behandelde zowel mensen binnen en buiten het gasthuis en nam deel aan anatomielessen. Behandelingen bestonden vaak uit aderlating, wondverzorging en zorg voor botbreuken. Laudanum en alcohol waren de enige verdovingsmiddelen. Chirurgijns dreven daarnaast vaak ook een barbierszaak waar zij hun clientèle ontvingen en behandelden.
Een gevelsteen herinnert zich nu nog aan de plek waar in de 17e eeuw het Gast- en Weeshuis heeft gestaan. De tekst op de steen luidt;
"Den armen dat ick gaf, is mij gheblewen, dat ick hiele, heeft mijn beghewen". Wat zoiets betekend als dat het armenhuis er nog was na de brand maar dat wat hij had gehouden was kwijt geraakt.
Mogelijk wordt een schat van oudere zilveren munten bedoeld dat waarschijnlijk voor de komst van de Spanjaarden werd begraven en na de stadsbrand door de eigenaar nooit werd teruggevonden. Bij opgravingen in 1913 zijn deze munten alsnog opgegraven.
HIER vind je het verhaal over de opgraving.
 |
gevelsteen Markt Vlaardingen |
Ook wordt Christiaen vermeld als poorter van Vlaardingen in 1580. Een poorter was een burger die zich het recht had verworven binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen en die bijzondere politieke en economische rechten genoot. Het was in principe een erfelijk recht maar kon ook worden gekocht. Er was onderscheid tussen de gewone inwoners van de stad (de ingezetene) en de poorters die een hoger aanzien genoten vanwege hun afkomst, opleiding, inkomsten, vakmanschap e.d. Een vrouw kon poorter worden door met een poorter te trouwen en de kinderen uit dit huwelijk werden automatisch ook poorter.
Meestal was een stad omringd door een stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere veiligheid en bescherming aan haar burgers (poorters). 's Avond werden de stadspoorten gesloten door de poortwachters. De sleutels werden ingeleverd bij de burgermeester en de volgende dag weer opgehaald. Vlaardingen had geen stadsmuur dus er was weinig bescherming voor de poorters voor geweld van buitenaf.
De poorters hadden het recht om lid te worden van een gilde. Waardoor Christiaen ook meester chirurgijn kon worden. Hij kwam ook voor bestuurlijke functies in aanmerking. Ook genoot een poorter van zijn burgerrecht, hoefde hij geen tol te betalen en mocht rechtszaken aanspannen. Kinderen van een overleden poorter hadden het recht om opgenomen te worden in het burgerweeshuis dat betere verzorging bood dan een gewoon weeshuis of armenhuis. De burgerplicht bestond eruit dat hij belastingplichtig was en aan de kosten voor de verdediging van de stad en het onderhoud moest bijdragen.
 |
Vlaardingen in 1649 |
Christiaens vrouw Neeltgen overlijd voor 1602 want in dat jaar treed Christiaen voor de tweede keer in het huwelijk met de negenentwintig jarige Grietgen Pietersdr. Bisschop. Christiaen is dan al tweeënvijftig jaar oud. Met Grietgen krijgt Christiaen nog eens drie dochters; Lijsbeth, Erckge en Maertge.
Christiaen wordt in 1603 benoemd tot schepen van Vlaardingen tot 1629. Ook wordt hij genoemd als reder in 1596, 1606 en 1609. Hoewel Vlaardingen bekend is geworden als haringstad en er veel visserij was, weet ik niet of met reder in dit geval de eigenaar van een of meer schepen wordt bedoeld. Mogelijk kan ook de term "rederijker" bedoeld worden. Rederijkers waren welgestelde, ontwikkelde burgers die zich als hobby met dichtkunst, toneel en muziek bezighielden. In de Hoogstraat was de rederijkerskamer d'Akerboom gevestigd, vlakbij waar Christiaen een huis had. In 1616 was de markt het middelpunt van de Vlaardingse Landjuweel, een rederijkerswedstrijd. Hieronder vind je een verslag van die dag.
Ruim vier eeuwen geleden is het kleine stadje Vlaardingen het middelpunt van een grote rederijkerswedstrijd. Op 10 juli 1616 trekken honderden rederijkers, afkomstig uit vijftien steden uit de wijde omgeving van Vlaardingen, de stad binnen. Ze gaan deelnemen aan een groot landjuweel.
Met paard en wagens en met de trekschuit arriveren de rederijkers in Vlaardingen. In een optocht, de ‘intree’ genoemd, trekken ze vanaf de Kortedijk de stad binnen. Elke kamer voert vooraan de stoet een blazoen, een soort wapenschild, waarop een lijfspreuk staat.
In de verte klinkt muziek. Een prachtig versierde wagen rijdt voorop. Daarop zit een vreemd uitgedoste figuur die op een in die tijd populair deuntje, de rederijkers luid zingend aankondigt. Hij beeldt de ‘Liefde Des Vaderlants’ uit. Trots dragen de rederijkers hun blazoenen als ze zich, in een bont gekostumeerde stoet, aan de Vlaardingse rederijkerskamer d’ Akerboom presenteren. Het is een geweldig gezicht, iedere rederijker is prachtig verkleed en personifieert een bepaald begrip, een gedachtegang, deugd of ondeugd. Nadat de stoet door het kleine stadje heeft geparadeerd, maakt de jury haar rapport op; de intrede is namelijk het eerste onderdeel van de rederijkerswedstrijd. Een welkomstspel luidt het feest in. Dan volgen het zinnespel, het refrein, het lied en het kniedicht. Dit laatste was een uitdaging op zich. Men kreeg papier en pen en een aantal uren de tijd. Vervolgens moest men een twaalfregelig refrein maken. De optredens vinden plaats op veelal simpele, in elkaar getimmerde podia. Ook de groep die het mooist verkleed is en de groep die ‘t verst weg komt, krijgen een prijs. Om precies 13.00 uur beginnen de wedstrijden.
Honderden inwoners van het kleine vissersstadje verzamelen zich. Het volk komt om naar het spektakel te kijken en om zich te laten informeren over de toestand in het land. Kranten zijn er immers nog niet. De rederijkers staan kritisch tegenover de maatschappij en de politiek en houden zich daar in hun gedichten en toneelspelen dan ook vaak mee bezig. Toch schuwen ze ook enige frivoliteit niet.
Als we de genres bekijken waarmee inhoudelijk werd gewerkt, zien we naast ‘in ’t vroege’ (ernstige poëzie) bijvoorbeeld ook ‘in ’t amoureuze’ (liefdesgedichten) en in ’t sotte’ (komische, soms schunnige gedichten). Hoewel ze niet het allereenvoudigste taalgebruik beoefenen, schrijven ze zeker ook voor hun publiek; het gewone volk.
De honderden deelnemers worden onder meer gehuisvest in de Slavenburg, de voormalige gevangenis voor galeislaven, die in 1601 in de ruïne van het zuidelijk transept van de kerk werd gevestigd. Dankzij de vele herbergen vinden alle rederijkers en hun gevolg een slaapplaats. Het stadsbestuur wil grip op de zaak houden en stelt een verordening op met regels waaraan iedereen zich dient te houden. Ook moeten alle personen die de stad binnenkomen zich aanmelden bij de plaatselijke overheid. Een goed plan, want onder de rederijkers mengen zich ook kwakzalvers, potsenmakers, kiezentrekkers, kooplui en gespuis...
Christiaen was naast schepen, reder, meester-chirurgijn ook nog eens "thesauriër" in 1622 en 1630. Een thesauriër is een persoon die verantwoordelijk is voor de financiën of het geld van een bestuur of organisatie, zoals een schatmeester of penningmeester. Allemaal bestuurlijke functies van gegoede burgers in de stad en daarom ga ik eerder voor de betekenis van reder in de term van rederijker dan voor reder als scheepseigenaar.
Dit soort functies van aanzien werden benoemd door de ambachtsheer van de Heerlijkheid Vlaardingen en Vlaardingen-ambacht. Vanaf 1627 was dit de zeventwintig jarige Willem van Ruytenburch. Willem erfde dit ambacht van zijn vader Pieter. Hoewel Willem in Amsterdam woonde, verbleef hij regelmatig in zijn buitenplaats "het hof" in Vlaardingen. Als ambachtsheer had hij een flinke vinger in de pap en mocht hij o.a. de schout, secretaris, drie van de zeven schepenen en een van de twee burgermeesters benoemen. Willem was, hoewel niet van adel, in Amsterdam een man van aanzien. Zo was hij o.a. luitenant van de schutterij en in die hoedanigheid kun je hem misschien wel kennen want hij staat op de in 1642 geschilderde "Nachtwacht" gemaakt door Rembrandt van Rijn. Mogelijk was hij degene die Christiaen benoemd voor een van zijn vele bestuurlijke functies.
 |
Willem van Ruytenburg, zoals afgebeeld op de Nachtwacht |
Op 17 juli 1634 stierf Christiaen op vierentachtig jarige leeftijd. Zijn vrouw Grietgen is dan eenenzestig jaar, en nog in leven, het is echter onbekend wanneer zij uiteindelijk stierf. Waarschijnlijk werd Christiaen begraven in de kerk van Vlaardingen, waar de welgestelde inwoners van Vlaardingen een laatste rustplaats vonden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Bedankt voor je reactie! Heel erg leuk dat je mijn blog hebt gelezen. Heb je een vraag gesteld dan neem ik zo snel mogelijk contact met je op. Groetjes Marloes