zaterdag 28 juni 2025

Dirck Philipsz van Adrichem van Suratte

Verhalen over mijn directe voorouders worden schaars, gelukkig hebben een aantal zijdelings verwante van Adrichem's mooie verhalen te vertellen. Deze keer is het Dirck van Adrichem. Wederom een nazaat uit de Delftse Burgermeesters familie waarover ik eerder schreef. Hieronder een wat ingekorte en gepersonaliseerde versie van zijn Wikipedia pagina. 


Dirck werd geboren in Delft in juni 1629. Zijn vader was Philip Dircksz van Adrichem, een glasblazer uit Delft. Zijn moeder Judith Jacobs van Schinne. Het gezin bestond uit vijf kinderen. In 1630, de kleine Dirck was toen anderhalf jaar oud, vertrok vader Philip met vrouw en kinderen als onderkoopman op het schip "Wapen van Delft" naar Batavia. Na een lange en niet ongevaarlijke reis, kwam op 6 juni 1631 het gezin aan in Batavia, op dat moment het bestuurscentrum van de VOC in Azië en de overslaghaven van alle ingekochte goederen. Het gezin vestigde zich in de stad en vader Philip werd er een jaar later vrijburger en werd op 30 mei 1632 gekozen als schepen van Batavia. Zijn exacte overlijdensdatum is mij niet bekend, maar Philip overlijd voor 1636. Dirck is dan nog geen zeven jaar oud. 

Toen Dirck slechts twaalf jaar oud was werd hij, omdat hij aanzienlijk redelijk kon schrijven aangenomen door de Compagnie als jong assistent. Hij kreeg een contract voor vijf jaar en hij kreeg tien gulden per maand. Toen het contract op zijn zeventiende afliep werd hij in 1647 de eerste assistent in de vestiging Suratte. Op zijn negentiende was hij al onderkoopman. Suratte was de grote havenstad van het Mogolrijk. Zijn zwager Arnoldis Muijskens was op dat moment de directeur in Suratte, hij was getrouwd met Dircks zus Adriaentje. 

Suratte

Dirck werkte een tijdje in Perzië, het huidige Iran, waarschijnlijk samen met zijn zwager. In 1649 was Dirck weer terug in Suratte. Hij werkte als koopman in Basra (Irak) vanaf 1651, hij was toen tweeëntwintig jaar oud. In 1652 was Dirck opnieuw terug in Suratte, ditmaal als boekhouder van de factorij. In 1656 werd hij er opperkoopman. Dirck trouwde met Ester de Solemne, een dochter van een voormalig kwartiermeester van de graaf Ernst van Nassau en voormalig militair bij de VOC. De zussen van Dirck trouwden met invloedrijke mannen binnen de VOC. Connecties waren erg belangrijk. In 1658 kregen Ester en Dirck een dochter, Catharina. 

In 1658 werd Dirck benoemd tot vice-directeur en in 1661 tot provisioneel directeur. Volgend de raad van Indïe was hij een goede kandidaat voor de functie 'aldaer lange jaren geresideert en daerdoor oock, achtervolgens de goede getuygenisse van den directeur Winnincx voornoemt, grondige kennisse en ervarenheyd van Compagnies negotie in die gewesten becomen heeft'. 

Handtekening van Dirck

In 1662 leidde Dirck een ambassade namens de VOC naar het hof van de nieuwe Mogolkeizer Aurangzeb in Delhi. Dirck had inmiddels veel ervaring opgebouwd in India en sprak Hindi, zodat men hem een geschikte kandidaat vond, ook al was hij nog maar drieëndertig.

Dircks vertrek naar Delhi werd bijna vier maanden vertraagd omdat de schepen met geschenken uit Batavia onderweg door Rijcklof van Goens waren gevorderd voor het beleg van het Portugese fort van Cochin, voordat ze verder konden naar Suratte. Omdat de regentijd naderde werd een koopman op 25 april met een aantal geschenken, waaronder acht Arabische paarden, Venetiaanse spiegels en Japanse lakwerkproducten, vooruit gezonden. 

Op 22 mei volgde Dirck, met in zijn gevolg enkele medewerkers van kantoor Suratte, een Indiase koopman, inlandse bediendes en soldaten. De stoet trok afwisselend met door ossen getrokken karren en met kamelen via Ahmedabad door Rajasthan, waar hitte regelmatig werd afgewisseld door enorme plensbuien, en bereikte op 4 juli Agra. Onderweg was men nog afgeperst door een bende rovers die men tol moest betalen, 'en ten waare dat wy niet van een goet convoy versien geweest hadden, zouden deese hongerige grijpvogels ons apparent omcingelt en eenige der cameelen off carren, gelijck als wolvan de schaapen doen, uyt den hoop weghgeruckt hebben'

In Agra besloot men te wachten toen vernomen werd dat Keizer Aurangzeb zwaar ziek was. Na een maand trok de ambassade verder. Op 9 augustus kwam het gezantschap in Delhi aan. 

Aan het hof trof men diverse edelen die men kende uit Suratte en die men beschouwde als vrienden van de Compagnie. Evengoed moest men met geschenken hun medewerking zien te verkrijgen in het regelen van een audiëntie. Door de 'overmatige uytgemergelde swackheyt' van Keizer Aurangzeb en de overvloedige regenval maakten de gezanten met hun paarden en andere geschenken meerdere malen voor niets hun opwachting in het Rode Fort, omdat de keizer niet kwam opdagen. 

Pas halverwege september konden Dirck met twee andere gezanten op audiëntie in de 'Gosselchanna of Geheyme Raatplaats' waar ze voor de op een troon gezeten Keizer Aurangzeb 'volgens de dees lants wyse de vereyste eerbiedigheyt nedrigh opgedragen hebben'. Ze overhandigden een deel van de geschenken en werden op hun beurt vereerd met kostbare gewaden, waarin ze 'voor den Mogolsen prodigalen en onwaardeerlijcken zeetel compareerden'. De ontvangst door de keizer was vriendelijk en beleefd.

Twee dagen later werden de gezanten nog eens ontvangen, ditmaal in de Diwan-i-Am, de openbare audiëntiezaal, waar Keizer Aurangzeb op zijn pauwentroon zat. Hier overhandigden ze nog meer geschenken. De zakelijke kant van het bezoek bevestigd krijgen duurde lang en kostte veel geschenken en steekpenningen aan diverse hovelingen. Op 24 september werden nogmaals geschenken voor de keizer naar het Rode Fort gebracht, en kregen de drie gezanten een zeldzame rondleiding in het besloten gedeelte daarvan. 'Naar menschenoordeel mach dit Hindoustans paleys wel voor een aartsch paradijs getacxeert werden, want het te duchten zy off desselffs weerga elders te vinden is'. Op 8 oktober volgde nog een vierde bezoek. 

Eind oktober ontving Dirck waarvoor hij gekomen was en op 1 november vertrok de ambassade weer terug naar Suratte. Dirck kwam 13 december terug in Suratte. De Raad van Indië was erg tevreden met het resultaat van de ambassade, ondanks de kosten van meer dan 63.000 gulden. Toch wist men voldoende te relativeren. Plaatselijke autoriteiten moesten vaak alsnog met steekpenningen overgehaald worden. Desondanks werden op 4 juli 1663 in Batavia de geschenken van Keizer Aurangzeb met een grootse optocht, een parade en saluutschoten naar de gouverneur-generaal gebracht. 'Met een ongemeene ende aansienelijcke statie, als komende van een der grootste monarchen deses weerelts'.

De Franse chirurgijn Francois Bernier, die acht jaar aan het hof van Keizer Aurangzeb verbleef, kende Dirck persoonlijk, en zag hem waarschijnlijk aan het werk in Delhi. In zijn boek over het Mogolrijk 'Voyage dans les États du Grand Mogol' uit 1671 noemt hij de ambassade succesvol en noemt hij Dirck als een vriend en een competent en integer persoon met een goed oordeelsvermogen. Ook de Venetiaanse reiziger Niccolao Manucci was in die tijd aan het Mogolhof en prijst Dirck in zijn boek 'De Geschiedenis van de Mogols' om zijn oordeelsvermogen en zijn kennis van de Mogolse gebruiken. De Franse juwelier en reiziger Jean-Baptiste Tavernier, ook aan het hof destijds, vermeldt de heer 'Adrican', chef van het Nederlandse kantoor van Suratte, die door de keizer erg goed ontvangen werd.

Dirck werd bij terugkomst van zijn hofreis door de Raad van Indië definitief tot directeur van Suratte benoemd, met een nieuw vijfjarig contract. Hij zou het niet makkelijk krijgen vanwege oorlogen tussen de Mogols en andere rijken. In januari 1664 werd ook Suratte aangevallen. De stad werd een maand lang geplunderd en in brand gestoken. Alleen het fort van de Mogol gouverneur en de Nederlandse en Engelse loges bleven ongeschonden omdat de plunderaars bang waren voor hun kanonnen. De vlammen kwamen tot een musketschot afstand van de Nederlandse loge, waarna de wind gelukkig draaide. 

lakzegel Dirck Philipsz van Adrichem

Dirck had voor de zekerheid zijn vrouw Judith, haar moeder en hun kinderen aan boord van een van de schepen op de rede gebracht. Later vroeg Dirck om een schadevergoeding bij de belangenbehartiger van de VOC aan het Mogolhof, maar die werd afgewezen. De Mogol gouverneur vroeg Dirck begin 1665 namens de keizer of de VOC bereid was de vloot van de Maratha's ('Siwasies macht ter zee') te vernietigen. Dirck stelde als voorwaarde volledige tolvrijheid voor Suratte en Baroda en vergoeding van de oorlogskosten. Er zou echter niets van komen.

In maart 1664 had Dirck de Raad van Indië gevraagd om zijn diensttermijn terug te brengen van vijf naar drie jaar, vermoedelijk omdat hij wilde repatriëren naar Nederland, het land dat hij nooit had gekend. Het verzoek werd ingewilligd, maar het zou alleen niet zo ver komen. In 1665 werd Dirck ziek, en 'nae dat hy 14 daegen aen een heete coorts hadde gelegen' stierf hij de 26e juni op zesendertig jarige leeftijd. Hij werd begraven op de imposante, van de Mogols afgekeken begraafplaats van de Compagnie in Suratte, waar zijn graftombe nog steeds aanwezig is, ook al is zijn naam erop al lang versleten. 

Rechts de pompeuze graftombe van Dirck

Dircks vrouw Esther hertrouwde in augustus 1667 in Colombo met de weduwnaar Rijcklof van Goens, toen gouverneur van Ceylon. Nog geen jaar later, in juni 1668, stierf ze in het kraambed, op achtentwintig jarige leeftijd. Haar grafsteen bevindt zich in de Wolvendaalkerk in Colombo. 

Haar kind overleefde, en werd "Esther Ceylonia van Goens" genoemd. Ook zij stierf echter jong. Catharina Dircks van Adrichem werd na de dood van haar moeder opgevoed door Dircks zus Adriaentje en haar man Arnoldis Muijkens, die inmiddels in Amsterdam woonden. Rijklof van Goens, bleef Catharina, zij het op afstand, altijd als dochter beschouwen. 

Rijklof van Goens keerde augustus 1682 terug naar Nederland en stierf enkele maanden later. In september 1683 trouwde Catharina in Amsterdam met de zoon van haar stiefvader, Rijcklof van Goens de Jonge, die als weduwnaar ook was gerepatrieerd. Het jaar daarop ging hij als Raad van Indië weer terug naar Batavia, om begin 1687 ziek weer terug te keren naar Nederland. Hij stierf onderweg aan boord van het schip Oosterland, net voorbij Kaap de Goede Hoop. Catharina stierf enkele weken later, op 28 augustus 1687. Waaraan is niet bekend. Ze was slechts negentwintig jaar.

Bron; Wikipedia

zondag 15 juni 2025

Claes van Adrichem en Adriaen Claesz van Adrichem


Mijn eerst bekende voorouders zijn Claes van Adrichem en Lijsbeth Claes Franckendr. van de Bergh. Claes is zeventien generaties van mij verwijderd en wordt daarom mijn edelgrootouder genoemd. Voor elke generatie is er andere benaming, te beginnen met je ouders als eerste generatie, je grootouders als tweede generatie en ga zo maar door. 

Generatie 64 is je vooredelstamoudbetovergrootouder en generatie 512 is je hoogopperaartsvooredelstamoudbetovergrootouder. Een hele mond vol! Zover zal ik echter nooit komen in mijn stamboomonderzoek. Tot aan Claes van Adrichem weet ik zeker dat hij mijn voorouder is (al hoewel je dat met vaders natuurlijk nooit zeker weet). 

Er zijn mensen op het internet die hun stamboom vanaf Claes beweren te kunnen herleiden tot de Heren van Brederode en van Teylingen en zelfs nog verder tot aan Karel de Grote aan toe. 
De gegevens die ik van Georgina van Adrichem jaren geleden heb gekregen (wel dezelfde achternaam, maar geen familie zover we hebben kunnen nagaan) houden op bij Claes. Er is een missing link tussen Claes Florisz van Adrichem, burgermeester van Haarlem en Aleid Boudewijn van Teterode die wel afstammen van de familie Brederode en Teylingen en mijn edelgrootouder Claes. Ik stam overigens wel af van die families maar dan via een omweg via de vrouwelijke lijn van van Adrichem; Maria Claesdr van Adrichem die huwde met Vranck van de Bergh. Over de ingewikkelde relaties tussen de van Adrichem's en de familie van de Bergh schreef ik al eerder en kun je HIER lezen. 

Claes droeg voor zover ik weet ook niet de achternaam van Adrichem. Zien kleinzoon Claes Adriaensz is de eerste die de achternaam van Adrichem is gaan gebruiken. Daarmee maakt een afstammeling van de adelijke tak van Adrichem nog onwaarschijnlijker. 

Er is verder erg weinig bekend mijn edelgrootouders Claes van Adrichem en Lijsbeth Claes Franckendr. van de Bergh. Het is dan ook meer dan zeshonderd jaar geleden dat deze Claes werd geboren. Maar omdat ik een post wil schrijven over al mijn rechtstreekse voorouders van de van Adrichem kant hoort ook Claes in het rijtje thuis, hoe weinig informatie ik ook over hem, zijn vrouw en het enige kind van hen die ik heb kunnen vinden; mijn stamoudbetovergrootvader Adriaen Claesz van Adrichem. Er zijn geen sterfdata van ze bekend maar ze overleden waarschijnlijk wel voor 1500. Ze leefden in de Bourgondische tijd (1400-1500). Filips de Goede, ook genaamd Filips III van Bourgondië was de hertog van Bourgondië en heer van de Bourgondische Nederlanden van 1419 tot zijn dood in 1467. 

De persoonskaart van Claes van Adrichem is erg kort;

Persoonskaart van Claes van Adrichem

Claes van Adrichem is geboren omstreeks 1410, misschien zoon van Claes Florisz van Adrichem en Aleid Boudewijnsdr van Tetrode. Claes is overleden. Claes trouwde met Lijsbeth Claes Franckendr. van de Bergh. Lijsbeth is geboren omstreeks 1415 in Vlaardingen. Lijsbeth is overleden.
Kind van Claes en Lijsbeth:
1 Adriaen Claesz van Adrichem, geboren omstreeks 1440 in Vlaardingen. Adriaen is overleden. Adriaen trouwde met Aeghjen van Crooswijk. Aeghjen is overleden. Adriaen en Aeghjen kregen tenminste twee kinderen; Nicolaes van Adrichem, geboren omstreeks 1470 te Vlaardingen. Hij trouwde Machteld Claes Vranckendr van de Bergh. En Fijtgen van Adrichem, zij trouwde Vranck Claesz van de Bergh. Deze stamboom van de familie van de Bergh ligt wat ingewikkeld, zie HIER

De familie woonde in Vlaardingen. Daar kan ik dan wel wat over vertellen. 

Het gebied dat tegenwoordig Vlaardingen heet behoort tot de oudste bekende bewoonde gebieden in Holland. Al in de late steentijd was er sprake van bewoning. In 1990 werd aan de rand van Vlaardingen een 3300 jaar oud skelet gevonden waaruit zelfs de oudste menselijke DNA in Nederland hebben kunnen halen. Het skelet wordt de Krabbeplasman genoemd. 

Een stukje verder in de tijd. We spreken nog over de middeleeuwen (500-1500) Vlaardingen verkreeg waarschijnlijk voor 1273 stadsrechten. Een late middeleeuwse stad was autonoom, had een eigen bestuur en rechtspraak, vastgelegd in stadsrechten. Tevens hadden ze verdedigingswerken, en een grote diversiteit aan beroepen binnen haar grenzen. Het heeft in Vlaardingen echter nooit geleid tot de bouw van stadsmuren. De stad heeft alleen een gracht en wat hekken als afgrenzing nooit gekend. Door de stadsbrand van 1574 ontbreken er echter veel gegevens over Vlaardingen in de 15e eeuw. Vanaf de 15e eeuw kwam de haringvisserij. 

Tot 1407 was Vlaardingen een klein concentrisch stadje met de kerkheuvel als centrum zoals de meeste middeleeuwse stadjes. Na 1407 begon de bebouwing uit te groeien langs een centrale as (Hoogstraat) waarlangs een groot gedeelte van de bebouwing zich uitstrekte. Tot 1400 leende de stad zich dus prima voor een stadsmuur maar nergens zijn tekenen dat daar aan begonnen is. Door de langgerekte vorm die de stad in de 15e eeuw kreeg werd het steeds problematischer om een stadsmuur te bouwen. Het blijft vreemd dat de stad geen ommuring kent, het was een noodzaak in de rumoerige middeleeuwen. Het is iets wat Vlaardingen in 1574 duur is komen te staan. Het viel al eerder in handen van de Spanjaarden tijdens de 80-jarige oorlog. Nadat de Spanjaarden terug waren geroepen naar Vlaanderen en dreigden weer hun opmars te maken. Vanwege het ontbreken van stadsmuren was de stad niet beschermd. De Geuzen wilden de verlaten schans in Vlaardingen niet in handen van de Spanjaarden laten vallen en daarbij ging het grootste gedeelte van de stad in vlammen op. Vader Claes en zoon Adriaen en hun gezinnen hebben die brand niet meer meegemaakt. Waarschijnlijk zijn voor of net na de eeuwwisseling overleden. 

zaterdag 7 juni 2025

Christiaen Huijgensz van Noorden

Op 2 juni 1574, gedurende de Tachtig jarige oorlog, werd in opdracht van Willem van Oranje de stad Vlaardingen in brand gestoken door een groep uit Schiedam afkomstige Geuzen om te voorkomen dat de stad in handen van de Spanjaarden zou vallen. De circa vijftienhonderd inwoners waren al op tijd naar Schiedam gevlucht die beschermd werd door de stadsmuren. Een van die inwoners was de ongeveer vierentwintig jarige Christiaen Huijgensz van Noorden. 


Christiaen was een zoon van Huijch Bartshoutsz van Noorden en Maertgen Simondsr. Geboren rond 1550 in Vlaardingen. In 1574 lagen er negenhonderd Spaanse soldaten gelegerd bij Vlaardingen, duizend Geuzen bij Schiedam en nog een dertienhonderd Geuzen bij Delftshaven. Vlaardingen lag volop in de frontline en werd niet beschermd door stadsmuren. Door de opdracht van Willem van Oranje verwoeste de stadbrand bijna de gehele stad. Veel inwoners verloren hun bezittingen. Het stadhuis en de kerk alsmede bijna alle huizen waren afgebrand. Landerijen waren onder water gezet om de Spanjaarden tegen te houden. De financiële schade was enorm. Vlaardingen verviel van een belangrijke stad naar een onbelangrijk dorp. In de zomer van 1575 keerde veel inwoners terug. Het stadsbestuur moest echter zelf de kosten van het herstel opbrengen en het zou jaren duren voordat de stad weer was hersteld. Vanaf 1580 werd het stadhuis hersteld met de oude, schoongemaakte stenen. In 1582 begon men met het herstel van de kerk. 

Stadsbrand Vlaardingen

Christiaen was een van de inwoners die terugkeert naar de verwoeste stad. Hij trouwde op 17 mei 1578 in Rotterdam met Neeltgen Cornelisdr den Abt en het gezin werd uitgebreid met drie kinderen; Altgen, Huijch en Cornelis. In 1580 kocht Christiaen "erf en steen" op de hoek van de Hoogstraat en de Omring te Vlaardingen. Met de Omring wordt de Markt bedoeld. De omring was het lage muurtje om het kerkhof heen waarbinnen de inwoners van de stad werden begraven. In 1581 liet Christiaen op deze plek een huis bouwen. Op de markt stond de kerk centraal waar geloof werd beleden en werd begraven, maar er werd ook recht gesproken, bestuur gevoerd en handelgedreven. Tevens vonden er allerlei festiviteiten op de markt plaats. 

Kerk met omringde begraafplaats, Vlaardingen

Op de markt bevond zich ook het eerste weeshuis in Vlaardingen die bij de brand werd verwoest. Na de stadsbrand werd op dezelfde plek het Heilige Geest Gast- en Weeshuis opgebouwd. Het zorgde voor uitdeling van turf, kaarsen, haring, vlees en brood door de Heilige Geestmeesters aan de armen. Het werd gebruikt als ziekenhuis en als opvang van (half)wezen en ouderen. In dienst van het gasthuis was een chirurgijn. Het waren medische behandelaars die zich met name bezighielden met uitwendige kwalen maar anders dan dokters hadden zij geen universitaire opleiding genoten. Er bestond echter wel een opleiding waarin chirurgijns het vak leerden en het beroep werd uitgeoefend in gilde verband. 


Christiaen wordt vanaf 1581 genoemd als Meester-chirurgijn van het Vlaardingse Gast- en Weeshuis. In de 17e -eeuwse gasthuizen had een chirurgijn vaak een eigen verbandzaal. Hij behandelde zowel mensen binnen en buiten het gasthuis en nam deel aan anatomielessen. Behandelingen bestonden vaak uit aderlating, wondverzorging en zorg voor botbreuken. Laudanum en alcohol waren de enige verdovingsmiddelen. Chirurgijns dreven daarnaast vaak ook een barbierszaak waar zij hun clientèle ontvingen en behandelden. 

Een gevelsteen herinnert zich nu nog aan de plek waar in de 17e eeuw het Gast- en Weeshuis heeft gestaan. De tekst op de steen luidt; "Den armen dat ick gaf, is mij gheblewen, dat ick hiele, heeft mijn beghewen". Wat zoiets betekend als dat het armenhuis er nog was na de brand maar dat wat hij had gehouden was kwijt geraakt. Mogelijk wordt een schat van oudere zilveren munten bedoeld dat waarschijnlijk voor de komst van de Spanjaarden werd begraven en na de stadsbrand door de eigenaar nooit werd teruggevonden. Bij opgravingen in 1913 zijn deze munten alsnog opgegraven. HIER vind je het verhaal over de opgraving.

gevelsteen Markt Vlaardingen

Ook wordt Christiaen vermeld als poorter van Vlaardingen in 1580. Een poorter was een burger die zich het recht had verworven binnen de poorten van een plaats met stadsrechten te wonen en die bijzondere politieke en economische rechten genoot. Het was in principe een erfelijk recht maar kon ook worden gekocht. Er was onderscheid tussen de gewone inwoners van de stad (de ingezetene) en de poorters die een hoger aanzien genoten vanwege hun afkomst, opleiding, inkomsten, vakmanschap e.d. Een vrouw kon poorter worden door met een poorter te trouwen en de kinderen uit dit huwelijk werden automatisch ook poorter. 

Meestal was een stad omringd door een stadsmuur en een gracht en bood daarmee een zekere veiligheid en bescherming aan haar burgers (poorters). 's Avond werden de stadspoorten gesloten door de poortwachters. De sleutels werden ingeleverd bij de burgermeester en de volgende dag weer opgehaald. Vlaardingen had geen stadsmuur dus er was weinig bescherming voor de poorters voor geweld van buitenaf. 

De poorters hadden het recht om lid te worden van een gilde. Waardoor Christiaen ook meester chirurgijn kon worden. Hij kwam ook voor bestuurlijke functies in aanmerking. Ook genoot een poorter van zijn burgerrecht, hoefde hij geen tol te betalen en mocht rechtszaken aanspannen. Kinderen van een overleden poorter hadden het recht om opgenomen te worden in het burgerweeshuis dat betere verzorging bood dan een gewoon weeshuis of armenhuis. De burgerplicht bestond eruit dat hij belastingplichtig was en aan de kosten voor de verdediging van de stad en het onderhoud moest bijdragen. 
Vlaardingen in 1649

Christiaens vrouw Neeltgen overlijd voor 1602 want in dat jaar treed Christiaen voor de tweede keer in het huwelijk met de negenentwintig jarige Grietgen Pietersdr. Bisschop. Christiaen is dan al tweeënvijftig jaar oud. Met Grietgen krijgt Christiaen nog eens drie dochters; Lijsbeth, Erckge en Maertge. 

Christiaen wordt in 1603 benoemd tot schepen van Vlaardingen tot 1629. Ook wordt hij genoemd als reder in 1596, 1606 en 1609. Hoewel Vlaardingen bekend is geworden als haringstad en er veel visserij was, weet ik niet of met reder in dit geval de eigenaar van een of meer schepen wordt bedoeld. Mogelijk kan ook de term "rederijker" bedoeld worden. Rederijkers waren welgestelde, ontwikkelde burgers die zich als hobby met dichtkunst, toneel en muziek bezighielden. In de Hoogstraat was de rederijkerskamer d'Akerboom gevestigd, vlakbij waar Christiaen een huis had. In 1616 was de markt het middelpunt van de Vlaardingse Landjuweel, een rederijkerswedstrijd.  Hieronder vind je een verslag van die dag.

Ruim vier eeuwen geleden is het kleine stadje Vlaardingen het middelpunt van een grote rederijkerswedstrijd. Op 10 juli 1616 trekken honderden rederijkers, afkomstig uit vijftien steden uit de wijde omgeving van Vlaardingen, de stad binnen. Ze gaan deelnemen aan een groot landjuweel. 

 

Met paard en wagens en met de trekschuit arriveren de rederijkers in Vlaardingen. In een optocht, de ‘intree’ genoemd, trekken ze vanaf de Kortedijk de stad binnen. Elke kamer voert vooraan de stoet een blazoen, een soort wapenschild, waarop een lijfspreuk staat. 

In de verte klinkt muziek. Een prachtig versierde wagen rijdt voorop. Daarop zit een vreemd uitgedoste figuur die op een in die tijd populair deuntje, de rederijkers luid zingend aankondigt. Hij beeldt de ‘Liefde Des Vaderlants’ uit. Trots dragen de rederijkers hun blazoenen als ze zich, in een bont gekostumeerde stoet, aan de Vlaardingse rederijkerskamer d’ Akerboom presenteren. Het is een geweldig gezicht, iedere rederijker is prachtig verkleed en personifieert een bepaald begrip, een gedachtegang, deugd of ondeugd. Nadat de stoet door het kleine stadje heeft geparadeerd, maakt de jury haar rapport op; de intrede is namelijk het eerste onderdeel van de rederijkerswedstrijd. Een welkomstspel luidt het feest in. Dan volgen het zinnespel, het refrein, het lied en het kniedicht. Dit laatste was een uitdaging op zich. Men kreeg papier en pen en een aantal uren de tijd. Vervolgens moest men een twaalfregelig refrein maken. De optredens vinden plaats op veelal simpele, in elkaar getimmerde podia. Ook de groep die het mooist verkleed is en de groep die ‘t verst weg komt, krijgen een prijs. Om precies 13.00 uur beginnen de wedstrijden.

 

Honderden inwoners van het kleine vissersstadje verzamelen zich. Het volk komt om naar het spektakel te kijken en om zich te laten informeren over de toestand in het land. Kranten zijn er immers nog niet. De rederijkers staan kritisch tegenover de maatschappij en de politiek en houden zich daar in hun gedichten en toneelspelen dan ook vaak mee bezig. Toch schuwen ze ook enige frivoliteit niet.

Als we de genres bekijken waarmee inhoudelijk werd gewerkt, zien we naast ‘in ’t vroege’ (ernstige poëzie) bijvoorbeeld ook ‘in ’t amoureuze’ (liefdesgedichten) en in ’t sotte’ (komische, soms schunnige gedichten). Hoewel ze niet het allereenvoudigste taalgebruik beoefenen, schrijven ze zeker ook voor hun publiek; het gewone volk.

 

De honderden deelnemers worden onder meer gehuisvest in de Slavenburg, de voormalige gevangenis voor galeislaven, die in 1601 in de ruïne van het zuidelijk transept van de kerk werd gevestigd. Dankzij de vele herbergen vinden alle rederijkers en hun gevolg een slaapplaats. Het stadsbestuur wil grip op de zaak houden en stelt een verordening op met regels waaraan iedereen zich dient te houden. Ook moeten alle personen die de stad binnenkomen zich aanmelden bij de plaatselijke overheid. Een goed plan, want onder de rederijkers mengen zich ook kwakzalvers, potsenmakers, kiezentrekkers, kooplui en gespuis...


Christiaen was naast schepen, reder, meester-chirurgijn ook nog eens "thesauriër" in 1622 en 1630. Een thesauriër is een persoon die verantwoordelijk is voor de financiën of het geld van een bestuur of organisatie, zoals een schatmeester of penningmeester. Allemaal bestuurlijke functies van gegoede burgers in de stad en daarom ga ik eerder voor de betekenis van reder in de term van rederijker dan voor reder als scheepseigenaar. 

Dit soort functies van aanzien werden benoemd door de ambachtsheer van de Heerlijkheid Vlaardingen en Vlaardingen-ambacht. Vanaf 1627 was dit de zeventwintig jarige Willem van Ruytenburch. Willem erfde dit ambacht van zijn vader Pieter. Hoewel Willem in Amsterdam woonde, verbleef hij regelmatig in zijn buitenplaats "het hof" in Vlaardingen. Als ambachtsheer had hij een flinke vinger in de pap en mocht hij o.a. de schout, secretaris, drie van de zeven schepenen en een van de twee burgermeesters benoemen. Willem was, hoewel niet van adel, in Amsterdam een man van aanzien. Zo was hij o.a. luitenant van de schutterij en in die hoedanigheid kun je hem misschien wel kennen want hij staat op de in 1642 geschilderde "Nachtwacht" gemaakt door Rembrandt van Rijn. Mogelijk was hij degene die Christiaen benoemd voor een van zijn vele bestuurlijke functies. 

Willem van Ruytenburg, zoals afgebeeld op de Nachtwacht

Op 17 juli 1634 stierf Christiaen op vierentachtig jarige leeftijd. Zijn vrouw Grietgen is dan eenenzestig jaar, en nog in leven, het is echter onbekend wanneer zij uiteindelijk stierf. Waarschijnlijk werd Christiaen begraven in de kerk van Vlaardingen, waar de welgestelde inwoners van Vlaardingen een laatste rustplaats vonden. 


donderdag 5 juni 2025

De mogelijkheden van AI

We hebben intussen allemaal wel gehoord van ChatGPT en AI en de mogelijkheden die het bied. Ik heb er zelf een haat-liefde verhouding mee, want hoewel de mogelijkheden eindeloos lijken te zijn, schijnt het effect op het milieu niet gunstig te zijn. Elke zoekopdracht met ChatGPT verbruikt vijfentwintig keer meer energie dan een Google zoekopdracht. Gigantische datacenters draaien overuren om de AI modellen te blijven trainen. Volgens Stanford University kosten het trainen van o.a. ChatGPT naar schatting 500 ton CO2, dat is evenveel als de uitstoot per passagier van 400 vluchten van Amsterdam naar New York! De dataservers hebben ook veel water nodig om te koelen. Dit is alles behalve duurzaam. 

Sinds ik dit weet ben ik bewuster van wat ik aan ChatGPT vraag. Ik weeg af of ik de vraag ook gewoon kan opzoeken via mijn standaard zoekmachine Ecosia of aan ChatGPT. Maar er zijn mogelijkheden met AI die een zoekmachine me niet kan bieden en soms kan ik de verleiding gewoon niet weerstaan. 

Zo wilde ik weten of het mogelijk was om foto's van mijn voorouders te verjongen. En ik werd niet teleurgesteld. Want dit is mijn voorouder Antonius Mossel rond een jaar of vijfentwintig. Als een jonge man, zonder zijn baard. Ik vind het resultaat verbluffend.


Natuurlijk weet ik niet of hij er zo uit heeft gezien, maar fascinerend is het wel. 

En dit zijn mijn voorouders Johannes van Adrichem en Judith Langkamp. 

Bij Johannes en Judith ben ik minder overtuigd. Zowel Johannes als Antonius Mossel lijken op elkaar. Niet helemaal zoals ik Johannes en Judith zou hebben verwacht. Dat komt natuurlijk ook omdat ik weet in welke omstandigheden Johannes is opgegroeid. In diepe armoede, dus de kleding, haardracht e.d. vind ik niet reeël. Het liefst zou ik nu alle foto's van mijn voorouders laten verjongen om te zien wat er uit komt. Maar vanwege de impact op het milieu houdt ik het maar bij deze twee. Al ben ik wel aan het bedenken wat er allemaal nog meer mogelijk zou kunnen zijn wat betreft mijn familiefoto's en AI...

dinsdag 3 juni 2025

Heksenprocessen binnen het hof van Gelre

Tussen 1550 en 1675 vonden er binnen het Hof van Gelre een serie heksenprocessen plaats waarbij van hekserij verdachte personen terecht moesten staan. Een heksenproces bestond uit drie stappen; de Waterproef, daarna foltering en vervolgens de brandstapel. 


Waterproef

Bij de waterproef werd de beschuldigde in het water gegooid. Een onschuldige zou direct zinken. Bleef men drijven dan was men een heks. De beklaagden werden met een touw vastgebonden zodat hij of zij uit het water getrokken kon worden. Dat ging echter niet altijd goed, soms verdronken mensen hierbij alsnog. Echter in dat geval was je dus niet behekst en kreeg je wel een christelijke begrafenis. 

Bleef je drijven (vaak door luchtbellen onder de kleding) dan was je een heks en begon men met de foltering zodat je zou bekennen dat je een heks was. Foltering door een scherprechter had als doel je te laten bekennen en niet om je te doden. Uiteraard werd er net zolang gefolterd tot je wel toegaf aan waarvan je werd beschuldigd. Maar ook hier ging het wel eens mis en vonden mensen de dood tijdens de folteringen. 

Het doden gebeurde bij voorkeur op de brandstapel omdat men geloofde dat daarbij ook de ziel van de heksen (en tovenaars) werden vernietigd. Als er een grote groep tegelijk op de brandstapel werd verbrand dan stikten ze vaak door inademing van de rook. Was het een brandstapel met maar één persoon dan begonnen de vlammen aan de benen en was het verschrikkelijk pijnlijk dood die wel uren kon duren.

Er hebben in Bredevoort enkele enkele heksenprocessen plaatsgevonden. In 1561 werd Salicke van Dornick als tovenaar terechtgesteld en kwam op de brandstapel aan zijn einde. Zijn zus Aleyd Koeters werd ook beschuldigd van hekserij. In 1561 beloofde ze beterschap en kreeg ze een boete. In 1586 werd ze opnieuw beschuldigd door haar stiefzoon. Tijdens de waterproef beleef ze tot drie keer drijven, zelfs toen ze met een staak door de scherprechter naar beneden werd geduwd. Na de waterproef werd ze gefolterd. Ze hingen haar aan een lader en bewerkten haar met een roede. Tijdens deze marteling brak ze haar nek. 

Op 19 september 1610 werd Jenneken ter Honck levend verbrand. Na verhoor onder zware folteringen bekend zij een heks te zijn en noemt daarbij enkele namen van anderen. Ze smeekt om dood door het zwaard, tevergeefs. De volgende dag wordt Gertken op 't Goir beschuldigd van tovenarij. Ze bekend ook schuldig tijdens de folteringen en noemt de namen van Myth Timpers, Jar Simon en Willem ten Oistendorp met wie ze samen rond een vuur te hebben gedanst terwijl de mannen op de trom sloegen. En zo worden er één voor één meer mensen beschuldigd. Brend Swenen bekend samen met Willem ten Oistendorp dat de tovenarij bij ze is aangeboren. Ze worden levend verbrand op 25 september 1610. Johan Boegen volgt als laatste. Uiteindelijk worden er negen mensen van tovenarij beschuldigd in Bredevoort en veroordeeld tot de brandstapel. Opvallend is dat zes van de negen beschuldigden, mannen zijn. Meestal waren de veroordeelden vrouwen. Zij worden allen genoemd op de website nationaal heksenmonument.

Eén van de laatste heksenprocessen in Bredevoort en misschien wel van Nederland was van Mary Hoernemans in 1675. Mary doorstond de waterproef en liep met opgeheven hoofd weer naar huis. 

In 1605 vond in 's Heerenberg een heksenproces plaats. Degene op de beklaagdenbank was Mechteld ten Ham, een weduwe uit 's Heerenbergh. Mechteld probeerde een rustig leven te leiden en mensen in haar omgeving te helpen met gezondheidsadviezen, kruiden en uitspraken over de toekomst. Dit leidde tot beschuldiging van hekserij. Mechteld probeerde zichzelf te zuiveren van alle blaam. Ze was er van overtuigd dat door middel van een eerlijk proces bewezen zouden worden dat ze geen heks was. Verschillende mensen om haar heen gaven haar het advies naar de Heksenwaag in Oudewater te gaan om zich te laten wegen. Na de weging kreeg men dan een certificaat dat men geen heks kon zijn. De weegschaal sloeg namelijk altijd uit. Heksen konden vliegen en wogen dus niets. Als de weegschaal uitsloeg kom je dus geen heks zijn. Mechteld sloeg deze adviezen in de wind en eiste een proces. Op een boerenkar werd Mechteld vanuit 's Heerenberg naar het dorpje Azewijn gereden waar zijn in de Laak werd geworpen waarna ze bleef drijven. Mechteld werd opgesloten in de gevangenis onder de toren van het kasteel Huis Bergh. Met zijn martelwerktuigen moest de scherprechter haar tot een bekentenis dwingen, wat uiteindelijke lukte. Op 25 juli 1605 ontstak de scherprechter de brandstapel waar Mechteld op was vastgebonden. Ze stierf een afgrijselijke dood.


Beeld van Mechteld ten Ham in 's Heerenbergh

In 's Heerenbergh wordt Mechteld ten Ham nog elk jaar herdacht tijdens het "Mechteld ten Ham weekend". Dit jaar in het weekend van 29 tot 31 augustus 2025. Het is een cultuur-historisch weekend dat in teken staat van de "Heks" Mechteld. De geschiedenis wordt dit weekend weer tot leven gebracht en je waant je terug in de 17e eeuw. 


Mijn voorouder Wolterus Jansen was honderd jaar na de veroordeling van Mechteld ten Ham "Meester Scherprechter" van het kasteel Huis Bergh. Hij is niet degene die de brandstapel heeft aangestoken maar zijn overgrootvader mogelijk wel. Meer dan 300 jaren voor Wolterus Jansen hebben zijn vader, grootvader, overgrootvader enz. dit ambt ook uitgeoefend. Ik weet alleen niet waar ze hebben gewerkt, maar de kans is dus aanwezig dat mijn voorouders degene waren die de straffen moesten uitvoeren tijdens deze afschuwelijke heksenprocessen, waarbij de beschuldigden natuurlijk nooit een echte kans kregen. 

Mijn voorvader Jan Henrick Coenen was in deze periode ook scherprechter, maar dan in Bredevoort. Even als zijn zoon Christian, tevens mijn voorouder. De familie Coenen was een scherprechters geslacht die ook minstens vier generaties scherprechters hebben voortgebracht. Zij zijn ook verwant aan de andere twee scherprechters families waar ik van afstam. Al met al is er een kans dat er minstens één voorouder betrokken was bij deze verschrikkelijke heksenprocessen die binnen het Hof van Gelre in de 16e en 17e eeuw hebben plaatsgevonden.