Het is het 25 mei 1749, het Pinksterweekend. De zevende zondag na Pasen. Tien dagen na Hemelvaart. Op schokland traditioneel het weekend van de Schokkerkermis. Een week vol feest. Geen attracties zoals we dat nu kennen. Maar optredens van rondreizende toneelgroepen en handelaren die het eiland bezochten zodat je er van alles kon kopen. Op kermissen door het hele land waren er spellen als ringsteken, vogelschieten, kat of konijn knuppelen en gans trekken. Wrede spellen met levende dieren. Het was voornamelijk een volksfeest en had weinig meer met religie te maken. Er werd veel gedronken en lawaai gemaakt, er werd geslagen op potten en pannen, en er werd gedanst en gezongen.
Het gedrag van de Schokkers deze week was losbandig en door het vele drankgebruik werd men onvoorzichtig. Door de ze onvoorzichtigheid tijdens de kermis zou dat Pinksterweekend de, toen nog houten kerk, van Emmeloord helemaal afbranden.
En niet alleen de kerk viel ten prooi aan de vlammen. Bijna het hele dorp, van Noorderhoofd tot aan het kerkhof ging in vlammen op. De huizen, die meestal van hout waren, met vaak een rieten dak waren erg brandbaar. Hierbij werden maar liefst vierendertig huizen verwoest. Tegen zo'n vlammenzee viel amper te blussen.
Zicht op het Noorderhoofd met op de voorgrond de kerk. |
De brandweer bestond nog niet, zeker niet op een klein eiland midden in de Zuiderzee. Er stond op Emmeloord echter wel een brandspuithuisje. Een huisje waarin de emmers, de brandspuiten en de slangen werden opgeborgen. Maar tegen zo'n vlammenzee zal men weinig hebben kunnen uitrichten.
Vele gezinnen raakten dakloos en moesten onderdak zien te vinden bij familie die vaak al met meerdere gezinnen in de veel te kleine huisjes woonden. Een situatie die verre van ideaal was.
Het voorval heeft een grote indruk achtergelaten. Het was niet de eerste keer en ook zeker niet de laatste keer dat er brand uitbrak op het eiland, maar toen de nieuwe pastoor Doorwerth ruim vijftig jaar later de bevolking wilde waarschuwen voor het gevaar van onvoorzichtigheid tijdens de kermissen noemde hij de brand van 1749.
Ook schreef hij in zijn dagboek over een voorouder van mij, Bruin Klase. In 1749, tijdens die kermisweek raakte Bruin Klase zwaargewond toen hij "met kruid zijne handen en aangezicht verbrandde". Dit moet een enorme klap gegeven hebben. De brandwonden en littekens in zijn gezicht waardoor hij getekend werd voor het leven leverde hem in elk geval zijn bijnaam "Klappenbruin" op.
En die naam is blijven hangen. Als in 1811 door Napoleon wordt beslist wordt dat er een vaste achternaam aangenomen moet worden, noteert een ambtenaar in het register van naamsaanneming "Klappe"als achternaam en wordt dit een officieel geregistreerde familienaam. Een achternaam die nog steeds veel voorkomt onder de Schokker nazaten.
Klappenbruin werd op 29 november 1723 in Emmeloord geboren. Hij was een zoon van Claes Albertsen en Antonia Albertsen. Van de vier kinderen die dit echtpaar kreeg zijn drie van de kinderen een voorouder van mij.
Klappenbruin trouwde op 26 januari 1748 met Joanna Willems Brander. Joanna overleed al op 48 jarige leeftijd. Hij hertrouwde daarna met Catharina Koek. Klappenbruin overleed op 17 juli 1797 op 73 jarige leeftijd. (Ook stam ik van twee kinderen van deze Bruin Klase Klappe af. De meeste huwelijken op Schokland werden gesloten met dispensatie vanwege verwantschap in de tweede of derde lijn. Kwartierherhaling komt dan ook onder Schokker nazaten vaak voor.)