maandag 20 februari 2017

Trijntje Kuiper(s)

Soms kom je personen in je stamboom tegen waaraan je eigenlijk niet verwant bent, maar die je om een of andere reden zo interessant vind dat je het niet kan laten om verder in het leven van diegene te duiken.

Trijntje Kuipers is één van die mensen die ik maar niet los kan laten. 
Trijntje trouwde in 1867 met Wijnandus Pieter Josephus Christiaanvan Adrichem. Hij is de broer van mijn bet betovergrootvader Johannes Huibert van Adrichem
Wijnandus en Trijntje kregen samen een dochtertje, Petronella Hendrika van Adrichem. Helaas werd Petronella niet oud. Een week na haar eerste verjaardag overleed ze in Den Ham. Meer kinderen van dit stel samen heb ik niet kunnen vinden. Vier jaar na het overlijden van Petronella overleed ook Wijnandus in Veenoord, Sleen, in de provincie Drenthe. Naar het overlijden van Trijntje ben ik echter jaren opzoek. Haar naam komt alleen zo ontzettend vaak voor en dat maakt het zoeken niet makkelijker. Hoeveel uren speuren ik daar toch wel niet in heb zitten….

De afgelopen tijd heb ik weer flink zitten zoeken en ik heb toch een paar verrassende ontdekkingen gedaan die het beeld dat ik van het gezin had volledig overhoop haalde.
Trijntje trouwde pas op haar 44e met Wijnand en kreeg toen haar eerste kind, tenminste dat dacht ik….

De vader van Trijntje heette Heere Jacobs Kuiper(s), hij was getrouwd met Rompke Douwes. Heere Jacobs Kuipers kwam in 1821 als kolonistenvader aan in Wilhelminaoord. Hij had zijn vrouw en vier kinderen bij zich. Hij was opgezonden door de subcommissie Leeuwarden. Drie jaar en enkele kinderen later (waaronder Trijntje) mocht hij zich een van de eerste vrijboeren in de Ommerschans noemen. Ze kwamen op boerderij nr 14 te wonen en deden dat zo goed dat ze er jaren later nog woonden. In 1841 ging het gezin met ontslag. Het gezin bleef wel altijd in de buurt van de Ommerschans wonen en zijn nooit weer naar Leeuwarden terug gekeerd. Moeder Rompke overlijdt in Avereest in 1859, Vader Heere overlijdt daar 10 jaar later.

In de hoop het overlijden van Trijntje te vinden zocht ik naar overlijdensaktes waarbij Heere Jacobs Kuipers de vader was. De combinatie van de naam “Heere Jacobs Kuipers” komt verder niet voor dus dat maakte zoeken een stuk makkelijker. Alleen vond ik het overlijden van Trijntje nog steeds niet, maar wel het overlijden van een andere Heere Jacob Kuipers in Groenlo. Omdat ik deze naam nog nooit eerder tegenkwam bij iemand die niet aan die familie verwant was, ben ik op zoek gegaan naar zijn geboorteakte. Deze Heere Jacob Kuipers werd op 27 oktober 1852 geboren in Coevorden. Zijn moeder is een Catharina Kuipers wonend in Nieuwleusen en ze beviel in het huis van ene Hendrik Koops. Catharina wordt vermeld als ongehuwd en de vader is onbekend.

Ik kreeg een vermoeden dat deze Catharina Kuipers wel eens “mijn” Trijntje Kuipers kon zijn en ben verder gaan zoeken. Eerst maar eens op zoek gegaan in de aktes van Nieuwleusen en tot mijn verbazing vond ik het ene na het andere kind van een Trijntje Kuipers. De leeftijd kwam steeds overeen en toen ik een dochtertje vond die Rompke Kuipers werd genoemd was ik er toch wel voor 99% zeker dat dit de Trijntje is die met Wijnand trouwde.

Het eerste kindje dat ik heb gevonden van Trijntje is Franciska Kuipers. Franciska werd geboren in Nieuwleusen toen Trijntje 22 jaar was. De geboorte wordt aangegeven door Franciscus Polman, waar Trijntje bij in woonde op dat moment. Dochter Rompke kwam ter wereld 15 maanden na de geboorte van zus Franciska. Ook hier is de aangever Franciscus Polman. En weer stond aangegeven dat Trijntje bij hem in woonde. Hij was brugwachter in Den Hulst (Nieuwleusen). Waarschijnlijk hebben ze gewoond bij brug V aan de Dedemsvaart. De enige brug die ik in Den Hulst heb kunnen vinden. De Dedemsvaart is in Den Hulst inmiddels gedempt maar de brugwachterswoning schijnt er nog steeds te staan.

De Ommerdijkbrug over de Dedemsvaart in Den Hulst, met links het Brugwachtershuis waar Franciscus Polman en Trijntje Kuipers woonden.
Op 23 Mei 1849 wordt in Den Hulst Franciscus Kuipers geboren. Trijntje is dan 25. Opnieuw is het kind geboren in het huis van de 1e aangever Franciscus Polman.  Dit ventje sterft al naar 9 dagen. Bijna exact een jaar later gaat Franciscus Polman opnieuw de geboorte van en kindje van Trijntje Kuipers aangeven. Dit ventje heet ook Franciscus. 
Franciscus Polman is dan inmiddels blind en kan de geboorteakte niet ondertekenen. Zes maanden na de aangifte van deze geboorte overlijdt Franciscus Polman op 56 jarige leeftijd in Deventer. 
Na al deze geboortes ben ik er wel zeker van dat Franciscus Polman de vader is van al deze kinderen. Maar waarom zijn ze nooit getrouwd? Vanwege het leeftijdsverschil van 30 jaar? 
In de overlijdensakte van Franciscus Polman vind ik dat hij getrouwd was met ene Gerritje Jongbloed. Gerritje was koloniste in de Ommerschans, volgens de akte. 
Na verder speuren vond ik de overlijdensakte van Gerritje. Een half jaar voor het overlijden van Franciscus is Gerritje Jongbloed overleden. Dat heeft de aangever niet geweten en Franciscus misschien ook wel niet….
In de overlijdensakte van Gerritje Jongbloed stond dat ze een ongehuwde vrouw was en overleden in het gesticht te Veenhuizen. 
Franciscus en Gerrit hebben samen vier kinderen gekregen, waarvan een levenloos geboren kindje. Alle kinderen zijn getrouwd in Avereest (Veenhuizen).

Ik vond HIER de stamboom van Franciscus Polman en Gerritje Jongbloed en heb contact opgenomen met de beheerder van de site, die me in contact heeft gesteld met de achterkleinzoon van Franciscus Polman, Frans Polman. 

Ik wou graag weten of het kon zijn dat Franciscus Polman de vader van de vier oudste kinderen van Trijntje Kuipers zou kunnen zijn en hij kwam met een prachtig verhaal.
Hij kon uit zijn hoofd vertellen dat Trijntje als dienstmeisje te werk was gesteld bij de familie Polman-Jongbloed. Trijntje woonde bij het gezin in huis. Franciscus was inderdaad de brugwachter in Den Hulst en dreef daarbij ook een winkeltje om de binnenschippers te bevoorraden. Trijntje hielp hem daarbij. In de geboorteakte van dochter Franciska staat ook dat ze van beroep winkelierster was.

In de woonomgeving van het gezin, nam de streng christelijke burgerij aanstoot aan het ongehuwd samenleven van Franciscus Polman en de veel jongere Trijntje Kuipers. Men vond het ongepast en vreemd dat de gepensioneerde militair Franciscus de nog jonge kinderen een militaire discipline wilde bijbrengen.

Zijn wettige vrouw Gerritje Jongbloed, die van welgestelde en gereformeerde afkomst was, kon deze misstappen niet verwerken, raakte aan de drank en verliet uiteindelijke de ouderlijke woning en probeerde als landloopster bedelend aan de kost te komen. Waarna ze waarschijnlijk in de Ommerschans terecht is gekomen. 

Baron van Dedem, de burgemeester van Nieuwleusen kende de familie Jongbloed goed en heeft uiteindelijk ingegrepen en Franciscus Polman laten opbergen. Volgens de overlevering was hij gekluisterd met een ijzeren bal aan zijn been.
Na de opname van Franciscus Polman in het Elisabeth Gasthuis in Deventer, probeerde Trijntje Kuipers financiële ondersteuning te krijgen van de gemeente Nieuwleusen, maar die verwezen haar naast de plaats Vledder waar ze geboren was.
De overgrootvader van Frans Polman, Jacob Polman was de oudste wettige zoon van Franciscus Polman. Hij was bevriend met Baron van Dedem. Jacob Polman sprak nooit over zijn ouders. Toch zijn de verhalen via de grootmoeder van Frans Polman, die de verhalen van haar schoonmoeder hoorde toch bij de nazaten van Franciscus Polman terecht gekomen.
Baron van Dedem.
En dat was niet het enige dat achterkleinzoon Frans Polman me kon vertellen over Franciscus. 

Nog spectaculairder was het verhaal dat Franciscus Polman een onwettige zoon van Napoleon Bonaparte zou zijn. Hij was toen nog een jonge officier in Parijs. De moeder van Franciscus zou al marketentster veel onderweg geweest zijn en schuwde een wat verder reisje naar het buitenland niet. Er is volgens Frans Polman inderdaad een officiële overlevering, dat Napoleon als jonge officier verliefd was op een Nederlandse vrouw, maar geen relatie met haar kon aangaan, omdat zij gehuwd was. Bewijsstukken of aanwijzingen heeft Frans Polman nooit gevonden, maar het levert wel een prachtig verhaal op!

Trijntjes zoon Heere Jacob Kuipers werd geboren op 27 oktober 1852 in Coevorden in het huis van Hendrik Koops aan de Oosterstraat. Ik vond een gepensioneerd militair in de bevolkingsregister van Coevorden die van 1861 tot 1870 aan de Oosterstraat woonde samen met zijn gezin. Ik vermoed dat Trijntje hier ook als dienstmeisje werkte. Volgens de geboorteakte van Heere Jacob Kuipers was ze zonder beroep en woonde ze in Nieuwleusen. Franciscus was in elk geval niet de vader omdat hij al was overleden. Misschien was Hendrik Koops de vader? Het kan eigenlijk iedereen wel zijn na het verhaal van Frans Polman. Ze nam het blijkbaar niet echt nauw met de huwelijkse staat van de mannen waar ze bij in huis woonde.

Zestien jaar lang heeft Trijntje zich moeten redden als alleenstaande moeder van vier onwettige kinderen totdat ze Wijnandus van Adrichem ontmoet en hij met haar wil trouwen. 

Handtekeningen op de huwelijksakte

Wijnandus was op dat moment kleermaker in Den Ham en Trijntje arbeidster en woonde ook in Den Ham. 
Wijnandus krijgt er meteen drie stiefkinderen bij en samen krijgen ze dochter Petronella. Vermoedelijk is dochter Rompke dan al overleden want over haar kan ik niks vinden. Vijf jaar na hun huwelijk overlijdt Wijnandus in Veenoord, maar volgens zijn overlijdensakte woonde hij in Hellendoorn. Dit past voor mij niet in het beeld, maar het zal er niet voor niets in staan…

Dochter Franciska is altijd in Den Ham blijven wonen en huwde daar in 1876 met Lambertus Peters en samen kregen ze in elk geval 6 kinderen. Franciska overleed op 42 jarige leeftijd in Den Ham.

Franciscus Kuipers trouwde in Den Ham op 10-02-1881 met Catharina Hermina Schreuder. Ze kregen in elk geval een dochter; Catharina Kuipers die trouwde met Gerhardus Hermannus Schulte. Moeder Trijntje Kuipers was bij het huwelijk van Franciscus Kuipers en Catharina Hermina Schreuder aanwezig in 1881, dus toen leefde ze nog. Het is het laatste spoor dat ik van haar heb kunnen vinden.

Jongste zoon Heere Jacobs Kuipers trouwde met (Anna) Margaretha Hölscher. Samen kregen ze vijf kinderen waarvan geen enkel kind ouder is geworden dan 2 maanden. Heere overleed op 28-10-1940 in Groenlo op 88 jarige leeftijd.

Update! Na jaren zoeken heb ik eindelijk het overlijden van Trijntje gevonden. Op Genealogie Online zag ik dat iemand het huwelijk van Trijntjes zoon Heere Jacobs Kuiper had gevonden in Wesuwe, Duitsland op 4 maart 1895. Ik bedacht me dat Trijntje misschien wel met haar jongste zoon mee naar Duitsland is gegaan omdat het overlijden hier in Nederland niet te vinden was. Ik begon met het zoeken vanaf maart 1895. En het allerlaatste overlijden van 1895 was het raak! Trijntje is inderdaad overleden in Meppen, Duitsland. Ze werd begraven op 4 januari 1896. Trijntje werd 71 jaar oud. Zonder het huwelijk van haar zoon had ik dit overlijden nooit gevonden. Ik combinatie van volharding en een gelukstreffer! 

donderdag 16 februari 2017

De dochters van Aart Pieter Jacobus Johannes van Adrichem

Aart Pieter Jacobus Johannes van Adrichem en Alida Wilhelmina Monfrooij kregen samen twee dochters. Over de jeugd van beide dochters was al eerder te lezen in het verhaal van vader Aart. Maar over de dochters heb ik ook het een en ander uitgezocht.


Ik begin met de oudste dochter Catharina Antje van Adrichem. 
Catharina werd geboren op 1 september 1874 in Amsterdam en werd vernoemd naar haar Oma’s Catharina van Adrichem- van Haarlem en Antje Wilhelmina Monfrooij-Beeneker.
Veel over het leven van Catharina in Amsterdam is er niet te vinden. Ze komt voor in de bevolkingsregister bij haar ouders. En op haar 22e werkt ze, vermoedelijk als dienstmeid, bij de familie van Lennep aan de Stadhouderskade 147. Op 18 augustus 1896 trekt ze weer in bij haar ouders aan de Engelse steeg. In december van dat zelfde jaar vertrekt ze met haar ouders naar de Kinkerstraat, waar haar vader 3 jaar later zal overlijden aan ondervoeding zoals in de vorige post te lezen was. Catharina is dan 24 jaar. 
Wat er met Catharina, haar moeder en haar zus daarna gebeurde weet ik (nog) niet, van deze periode zijn er nog geen gegevens in de indexen van het Amsterdams Archief te vinden. 

Catharina ontmoet een man en wordt verliefd. Op 2 mei 1907 trouwt Catharina met de tekenaar Johannes Godefridus (Johan) Kesler. 


Ze gaan samen aan de Overtoom 436 wonen in Amsterdam. In mei 1912 verhuisd het echtpaar naar de Ruthardlaan 4 te Bussum.
Ruthardlaan Bussum, 2e (lage) huis rechts. Bron:postcardsfrom.nl
Over Johan Kesler is veel bekend. 
Johan werd geboren in Haarlem op 28 september 1873 als zoon van Christiaan Karel Kesler en Jacomina Hendrika Briedé. Bij zijn inschrijving in het militieregister in 1892 was Johan 1.73 m, hij had en ovaal gezicht en een hoog voorhoofd. Zijn ogen waren blauw en hij had bruin haar en wenkbrauwen. Verder had hij een ronde kin, en een gewone neus en mond. Hij woont op dat moment in Amsterdam. Vanwege broederdienst werd Johan Vrijgesteld van militaire dienst. 
Johan ging naar de school voor Kunst en Nijverheid in Leiden en hij werd een bekende tekenaar, schilder, graficus en illustrator. In 1910 won Johan de eerste prijs in de ontwerpwedstrijd voor het affiche van de jaarlijkse tentoonstelling van vereniging St. Lucas voor Beeldende kunstenaars in Amsterdam waar hij sinds 1905 ook lid van was. 

het winnende Affiche van J.G. Kesler

Piet Mondriaan woonde van februari 1905 tot juni 1906 op de zolder boven de vereniging st. Lucas op het Rembrandtplein 10. Ze behoorden dan ook tot de zelfde kunstscene en hebben elkaar misschien wel gekend. 

De Morschpoort te Leiden door J.G. Kesler

In mei 1916 richtte Johan samen met Theo van Doesburg, J.P. Kriest, Dick Roggeveen en Kees van Urk de Leidse Kunstclub De Sphinx op. Kesler was vice voorzitter van de kunstclub. Doel van ‘De Sphinx’ was om meer samenwerking te verkrijgen tussen architecten en kunstenaars die werkzaam waren op andere terreinen. Ze organiseerde vooral voordrachten en lezingen. Ook organiseerde ze de tentoonstelling die van 18 tot 21 januari 1917 plaatsvond aan “de Harmonie” aan de Breestraat in Leiden. Harm Kamerlingh Onnes maakte het affiche voor de eerste tentoonstelling van de Sphinx.


De meeste leden van de groep waren ook lid van de kunstenaarsvereniging Kunst om de Kunst. Deze in 1896 opgerichte vereniging werd opgericht door een aantal jonge beroeps en amateurkunstenaars voor wie binnen andere genootschappen geen plaats was. De artistieke opvattingen van de schilders van De Kunst om de Kunst sloten nauw aan bij het Hollandse impressionisme van de Haagse School.

1e prijs J.G. Kesler
De tentoonstelling werd zeer verschillend beoordeeld. Theo van Doesburg kreeg voor zijn werk veel lof, maar over de inzending van Kesler zei van Doesburg; "dat een kunstenaar nu eenmaal niet zijn hart toont “door middel van een slappe, duffe, maar handige natuurkopie". 

J.G. Kesler
De tegenstellingen tussen de kunstenaars die op deze tentoonstelling tot uitdrukking kwamen hadden grote gevolgen. Ruzie's en plagerijen waren de oorzaak van de uiteindelijke verwijdering van Theo van Doesburg en van J.J.P oud uit de kunstenaarsclub in 1917. Van Doesburg richtte dat jaar met o.a. J.J.P. Oud en Piet Mondriaan het tijdschrift "de Stijl" op. Kees van Urk werd de nieuwe voorzitter van de Kunstenaarsclub de Sphinx en onder zijn voorzitterschap werd en tweede tentoonstelling gehouden met werken van o.a. J.G. Kesler. Uiteindelijk heeft de club niet lang bestaan, wanneer de vereniging op is gehouden te bestaan is niet bekend. 
J.G. Kesler
Naast schilderijen, affiches en posters, illustreerde Johan veel prentenboeken en tijdschriften. Tik zijn naam in op google en vele werken van J.G. Kesler verschijnen in beeld. 
Grappig genoeg kwam ik er pas achter dat ik al jaren een boekje door hem geïllustreerd in de kast heb staan.
Mijn sprookjesleesboek, getekend door J.G. Kesler
Genoeg over de carrière van Johan Kesler.
Uiteindelijk gaan Catharina en Johan in Hilversum wonen. Het echtpaar blijft echter kinderloos. Johan blijft zijn hele leven tekenen en schilderen. 
Als ik de tekeningen van Johan bekijk bedenk ik me graag dat hij de personen op de tekeningen misschien wel heeft getekend met zijn geliefde vrouw in zijn gedachten. En wie weet bestaat er wel ergens een portret van Catharina? 

Tekening van J.G. Kesler uit de collectie van Het Rijksmuseum

Johannes Godefridus Kessler overlijdt uiteindelijk op 18 september 1938 in Hilversum. 

Overlijden J.G. Kesler

Lang woont Catharina niet alleen, een achternicht van Johan Kesler komt bij haar wonen. Alijda Femina Maria Rosskopf is haar naam. Ook zij is weduwe. Als ook Alijda in 1940 komt te overlijden, plaats Catharina en advertentie in de krant. 


Catharina wordt in 1942 nog vermeld in het adresboek van Hilversum. Ze woont dan samen met ene mevrouw J.P. Broeksz. Dit adres is op enkele meters afstand van waar haar (half)oom Johannes Huibert van Adrichem en zijn gezin bijna 65 jaar daarvoor woonden. In de periode dat zijn vrouw Hendrikje in Hilversum overleed, kwam Catharina in Hilversum wonen, wie weet hebben ze elkaar toch wel gekend...

Dat is het laatste wat ik van Catharina kan vinden. In verband met de wet op privacy is haar overlijden helaas nog niet openbaar.  
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Dan gaan we naar haar jongere zusje Anna Wilhelmina van Adrichem. Anna, werd op 26 oktober 1876 geboren. Zij werd, net als haar zus, vernoemd naar haar oma Antje Wilhelmina. Anna komt misschien wel van haar overgrootmoeder Anna van Adrichem. De enige Anna die ik in de familie heb kunnen vinden waarna ze vernoemd kan zijn.

Ook voor Anna Wilhelmina's leven geldt dat ik niet veel over haar jeugd in Amsterdam heb kunnen vinden. 
Sterker nog, de eerste sporen na haar jeugd vind ik pas als ze al 48 jaar oud is. 
Dit betekend niet dat er niet meer gegevens zijn, maar ik hoop dat het gewoon nog niet gedigitaliseerd is en ik over een tijdje de gaten in haar leven wat meer op kan vullen.

Persoonskaart Anna Wilhelmina van Adrichem

Het is weer een misschien ietwat saai lijstje van adressen, maar het laat goed zien dat het leven niet makkelijk moet zijn geweest voor een 48 jarige ongehuwde vrouw. Steeds op zoek naar manieren om aan geld en onderdak te komen. Weer een nieuwe baan en een nieuw onderkomen…

Op 3 mei 1924 komt Anna te wonen aan de Cornelis Schuytstraat 22 op II hoog. Daar blijft ze zeven maanden wonen om vervolgens te vertrekken naar de Holendrechtstraat 46 op I hoog. 
Amper vier maanden is dit haar woonadres. Ze vertrekt naar de Meerhuizenstraat 21. Op drie hoog blijf ze zelfs maar twee maanden wonen. 
Dan woont ze vijf maanden aan de Cornelis Krusemanstraat 53, III hoog. 


In de woning op de begane grond van de Hobbemakade 69 blijft ze maar liefst veertien maanden wonen. Ze is dan "costuumnaaister". 
De 2e van de Helststraat op I hoog is het volgende adres. Maar dan vind Anna een baan in Dieren (Rheden) ze vertrekt naar de Zutphensche Straatweg 33 om te helpen in de huishouding. 

Zutphensches Straatweg Dieren. Nr 33. is 1e huis aan de linkerkant. Bron: Diereninbeeld.nl

Na slechts tweeëneenhalve maand keert ze weer terug naar Amsterdam. 
Ze gaat dan op I hoog wonen aan de Noorderstraat 36. Dan staat er, zowel in het bevolkingsregister van Aalten als dat van Amsterdam, dat ze naar Aalten is vertrokken op 29 oktober 1928, om het huishouden doen van de familie Vaags, maar ook diezelfde dag is ze weer terug naar Amsterdam. Er staat wel bij dat ze abusievelijk is ingeschreven, maar een beetje vreemd vind ik dit wel. 

Op 26 maart 1929 vertrekt Anna van Amsterdam naar Warnsveld (Gem. Zutphen), om vervolgens nooit meer naar Amsterdam terug te keren. 
Ze is dan "huisnaaister" en komt in een huis te wonen met nog een naaister en een schoenmaker. Maar liefst vijfenhalf jaar blijft Anna daar wonen. Voor haar doen een ontzettend lange tijd.
In oktober 1934 gaat Anna wonen in Gorssel (Gem. Lochem) bij de familie Boers als huisnaaister. Hier blijft ze tweeëneenhalf jaar.
Dan vertrekt ze naar Zutphen. Eerst woont ze aan de Coehoorn singel 16a. Ze lijkt goed verdient te hebben met haar naaiwerk want in 1940 komt ze aan een prachtig pand aan de Rozenhof te wonen. Ze staat als naaister vermeld in het bevolkingsregister en het adresboek en bewoont de bovenverdieping.
Rozenhoflaan 26 Zutphen. Bron:Google Maps

Op hetzelfde nummer, Rozenhof nummer 26. Woont E. Rosevink. Na even speuren heb ik gevonden dat dit meneer Egbertus Rosevink is. Een auto- en elektromonteur en 38 jaar jonger dan Anna. Een relatie tussen die twee lijkt me dan ook onwaarschijnlijk.

Tot 1958 blijft Anna als naaister vermeld in het adresboek van Zutphen. Daarna is ze waarschijnlijk met pensioen gegaan want als naaister komt ze er niet meer in voor. Anna blijft haar hele leven ongehuwd. En ook bij Anna heb ik geen kinderen kunnen vinden, waarmee deze tak van de familie van Adrichem op 19 januari 1964 is uitgestorven.... 

Anna Wilhelmina van Adrichem

donderdag 9 februari 2017

Aart Pieter Jacobus Johannes van Adrichem


Op 9 december 1842 werd Aart Pieter Jacobus Johannes van Adrichem geboren aan de Keizerstraat in Amsterdam.  Hij was het eerste kind van zijn moeder Catharina van Haarlem, maar het zesde kind van zijn vader Johannes vanAdrichem. Hij werd vernoemd naar zijn opa Aart van Haarlem, en de broers van zijn opa Pieter en Jacobus van Haarlem. Vader Johannes van Adrichem was de laatste in het rijtje die vernoemd werd. 


Zijn vader was al 48 jaar toen hij geboren werd, zijn moeder slechts 27 jaar. Niet veel ouder dan zijn half broer Johannes Huibert. Het leeftijdsverschil met zijn twee oudere broers was enorm groot, meer dan 20 jaar. Zijn jongste zusje was 12 jaar en zij zal vast hebben geholpen met de zorg voor haar kleine broertje.

Amsterdam. De dam in 19e eeuw.

Aart’s vader was bij zijn geboorte nog Luitenant-Geweldige bij de Marine. Zijn moeder was winkelierster. Toen zijn vader in 1850 met pensioen ging, ging de financiële situatie van het gezin hard achteruit. Stond het complete gezin van 1838 tot februari 1851, bijna 13 jaar dus, nog op de Keizersgracht vermeld, na februari 1851 bleef het gezin trekken van de ene naar de andere woning. Vermoedelijk pakten ze steeds de boel weer bij elkaar als ze een woning konden krijgen die weer een paar dubbeltjes goedkoper was.



Aart’s broers Johannes en Wijnandus zijn dan allebei al eens opgepakt voor het bedelen in Haarlem en hebben al meerdere keren in de Ommerschans gezeten. Het is in het jaar 1850 ook dat zowel Johannes Huibert, Wijnandus en Johanna Maria meerdere keren in het ziekenhuis liggen. Alle drie zijn ze ziek. In het bevolkingsregister staan ze nog steeds als gezin ingeschreven maar de patiëntengegevens zeggen heel wat anders. Ze geven alle drie een ander woonadres op dan waar ze mee ingeschreven staan in het bevolkingsregister. Omdat de bewoners zelf de veranderingen in de woonsituatie door moeten geven en dat vaak niet doen is het soms lastig om aan al deze gegevens een touw vast te knoppen…


Uit de gegevens van bevolkingsregister hebben ik het volgende kunnen reconstrueren.
In februari van 1851 verhuisd het gezin naar de Nieuwe Zijdsvoorburgwal 283. Niet naar een woning, of een kamer, maar naar de kelder…

Kelderwoning

Rond 1850 wonen er zo’n 20.000 Amsterdammers in de 5000 kelderwoningen die de stad telt. Deze kelderwoningen bestaan uit één klein kamertje van zo’n 15 m2 waar het hele gezin in moet wonen, slapen en koken. Er is geen daglicht, geen riool, geen water, geen stroom. Op een emmer in de hoek doe je je behoefte. De stank moet verschrikkelijk zijn geweest. Het is er vochtig, het condens loopt langs de muren omlaag. En het grondwater is zo hoog dat je soms eerst de woning leeg moet pompen. Ouders liggen in de bedstee, de kinderen vaak in een la eronder of onder de keukentafel. In de winter zijn er niet genoeg dekens en liggen de kinderen onder een aantal kledingstukken. In een kelder woonden vaak twee gezinnen, de kamers gescheiden door een dun muurtje.  Vaak kun je niet rechtop staan in de woning.

Gelukkig wonen ze er niet lang. In december van dat zelfde jaar gaat het gezin naar de Recht Boomsloot 73, hier trekken ze in bij Opa en Oma van Haarlem, de ouders van Aart’s moeder, Catharina van Haarlem. Vader Johannes staat vermeld als afwezig te Rotterdam. Eerst dacht ik voor zijn werk, maar hij is dan al met pensioen. Misschien is hij daar aan het zoeken naar een betere woning.
omgeving Recht Boomsloot (Jacob Olie)

 In mei 1852 verhuist het gezin naar een eigen plekje aan de Recht Boomsloot. Dit keer op nummer 67, hier houden ze het een jaar uit waarna ze verhuizen naar de Haringpakkerij 242. Deze straatnaam werd ontleed aan de haringhandel in de 16e eeuw. Na het overlijden van Prins Hendrik in 1879 werd deze straat hernoemd tot de Prins Hendrikkade. Had je in de 19e eeuw nog uitzicht vanuit je woning op het IJ, nu kijk je naar het in 1881 gebouwde Centraal Station vanuit diezelfde woning.  

Haringpakkerij met uitzicht op het IJ

Tot augustus 1856 blijft het gezin hier wonen. Daarna vertrekt het gezin naar de Elandsgracht. Dit is ook zeker geen verbetering. De Elandsgracht ligt in de Jodenbuurt en was een ware sloppenwijk. Nu is de gracht gedempt, maar destijds was het een open riool. De tonnen waar de mensen hun behoefte op deden werden geleegd in de gracht en afval werd er in gedumpt. Bij laag water stond de gracht droog en in deze tijd kunnen we ons niet meer voorstellen hoe het er geroken moet hebben. Achter de huizen aan de gracht waren steegjes waar vele krotten gebouwd waren, uit het zicht en alleen te bereiken via smalle spleten tussen de woningen door.

Elandsgracht
Blijkbaar wou het gezin er graag weer weg en na zeven maanden kregen ze de kans en vertrokken ze naar de Regulierdwarsstraat 244 waar het gezin tweeënhalf jaar blijft wonen, deze buurt bevalt beter, want ze verhuizen naar het huis ernaast.  Aart wordt 18 jaar en vindt een baan als palfrenier, of wel een koetsbediende. Aart schrijft zich in voor de Nationale Militie maar wordt niet ingeloot. Maar dan overlijdt vader Johannes op 69 jarige leeftijd in 1863, en meteen gaat Aart het huis uit. Waar zijn moeder blijft heb ik niet kunnen vinden. 

Aart gaat wonen aan de Bloemstraat. Hij woont in bij de koetsier Hendrik Peperkoorn en zijn vrouw. Aart is dan stalknecht. Zijn moeder overlijdt twee jaar later in 1865 op 49 jarige leeftijd.


In 1866 gaat Aart toch in dienst. Hij is plaatsvervanger voor Klaas Plevier uit Barsingerhorn. Hij ontvangt hiervoor 6 gulden en 90 cent.
Aart is dan lang; 1 ellen, 5 palmen, 6 duimen en 6 strepen.  Zo’n 1,56 m. Hij heeft een ovaal gezicht met bruine ogen en blond haar en wenkbrauwen. Zijn mond en neus zijn gewoon, zijn voorhoofd hoog en zijn kin rond.

Hij komt terecht bij het 7e regiment infanterie, Op 16 mei 1867 wordt hij overgenomen en komt bij het 4e regiment infanterie en wordt als marinier 3 klasse geëngageerd voor 6 jaar. Als handgeld krijgt hij maar liefst 60 gulden.

Hij gaat aan boord van het schip de Java en vertrek naar Oost Indië waar hij op 29 december 1868 aankomt. In 1869 gaat hij over aan boord van de Juno en later aan de Timor.  In 1872 gaat hij over aan de van Speijk. Van 13 tot 15 november 1872 wordt hij ontscheept en neemt hij deel aan de expeditie naar Pangkadjene (West kust van Celebes) In 1873 gaat hij aan boord van de Prinses Amalia. Waarna hij op 18 februari vanuit Oost Indië weer vertrekt naar Nederland op het Nederlands Stoomschip Prins Hendrik. Hij komt weer terecht op het wachtschip te Willemsoord. Op 16 mei 1873 heeft hij zijn jaren in dienst er op zitten.


Hij vindt een baan als huisbediende bij de bekende Amsterdamse Abraham Carel Wertheim.
Hij ontmoet Alida Wilhelmina Monfrooij en de twee willen samen trouwen. Op 22 april 1874 mag Alida zichzelf mevrouw van Adrichem noemen. De twee gaan wonen aan de Sarphatistraat 114 en na 4 maanden wordt hun eerste kindje geboren. Alida was dus al hoogzwanger op het moment van trouwen. Het kindje is een meisje en ze noemen haar Catharina Antje. 
Sarphatistraat

Amper 4 maanden later is Alida opnieuw zwanger en het gezin verhuisd in mei 1876 naar de Nieuwe Oostenburgerdwarsstraat 5.  In november van dat jaar komt hun tweede dochter Anna Wilhelmina ter wereld.  Aart is dan 33 jaar. Net als zijn vader verhuisd ook Aart vaak met zijn gezin.
De woonadressen van Aart.

Persoonskaart Aart Pieter Jacobus Johannes van Adrichem

Zo wonen ze vanaf juli 1878 aan de Utrechtsedwarsstraat 53. Aart is dan van beroep koetsier. In mei 1881 vertrekt het gezin naar een woning een paar deuren verderop. De Utrechtsedwarsstraat nr. 138 bewonen ze tot september 1881. Daarna lijken ze wat meer op stand te gaan wonen als ze aan de Keizersgracht nr. 335 komen te wonen, maar in februari 1882 vertrekken ze alweer.
De Quellijnstraat 121 is tot september 1882 het adres, waarna ze naar de Daniël Stalpertstraat 67 vertrekken. Blijkbaar bevalt dat goed want tot 1888 verhuizen ze meerdere keren in die straat. Van nummer 67 naar 61 en daarna naar nummer 17.

Rechts de Daniël Stalpertstraat

Dan komt Aart’s halfzus Johanna Maria te overlijden. In de krant wordt een advertentie geplaatst waarin gezocht wordt naar haar erfgenamen. Aart is de enige die dan nog leeft. Maar ik heb nog niet kunnen achterhalen of hij aanspraak op de erfenis heeft gemaakt. De akte's van de notaris worden op dit moment gedigitaliseerd.

Aart heeft een goede baan, hij werkt al die tijd nog voor de heer A.C. Wertheim. Het Joodse bankiers gezin woont aan de Herengracht 615. 
Herengracht 615
Herengracht 615

Aart is de “herenoppasser” van de heer Wertheim. De mannen moet een goede band hebben gehad na al die jaren dagelijks met elkaar doorbrengen. Abraham Wertheim was een rijke man, en hoewel zeer vermogend hield hij niet van uiterlijk vertoon.
In de digitale bibliotheek voor Nederlandse letteren vond ik een artikel over de heer A.C. Wertheim. 

Abraham Wertheim

Hier onder enkele passages:

"Hij troostte den ongelukkige en hielp waar hij kon. Toen hij allengs ouder en een man van vermogen werd, vormde zich die zachte drang tot en zeer ernstigen plicht. Hij aanvaardde het 'rijk' zijn, maar slechts onder de voorwaarde, dat men de verplichting van die positie aannam."

“Ontelbaar velen kwamen aanspraak maken op zijn mildheid en zijn hulp. Hij zond niemand weg zonder raad of steun. Hij bleef onder allerlei omstandigheden getrouw aan de opwelling van het hart. Een menigte brieven viel, vooral in den winter, dagelijks in zijn huis. Niet één bleef ongelezen of onbeantwoord. Hoe dikwijls zijn huisgenoten hem ook vroegen, die briefwisseling, zoo eentonig en afmattend, aan andere handen toe te vertrouwen, Wertheim was daartoe niet te bewegen.”

“Hij weerde niemand af: stond ze allen te woord. Hij vroeg niet naar geloof of gezindheid. Individueel hielp hij: terwijl zijn linkerhand niet wilde weten, wat de rechterhand deed.”


Abraham Carel Wertheim.
Hier uit maak ik op dat Abraham Wertheim een zachtaardige man was, en hij hulp wou bieden aan ieder die het nodig had. 
Misschien had Aart al te vaak zijn hulp nodig gehad, of schaamde hij zich dat hij het niet langer financieel kon reden, en zo kan ik nog wel wat redenen bedenken, maar feit is dat Aart na 20 jaar trouwe dienst begon zijn werkgever te bestelen. 
Het eerste wat hij stal was een gouden potloodpen. Dit was rond 15 augustus 1894. Het ging hem waarschijnlijk makkelijker af dan hij dacht en op 7 november stal hij enkele gouden knoopjes en een week later een broek. Amper 10 dagen later nog eens twee broeken.

Abraham Carel Wertheim


Aart had oppasser van de heer Wertheim de zorg voor de kleding van Abraham. Dit gaf hem de mogelijkheid op de verschillende kledingstukken die om de een of andere reden niet gebruikt werden of niet geschikt voor het seizoen waren uit de ongesloten kasten te halen waarin hij ze eigenlijk moest opbergen. Ook stal hij voorwerpen uit een lade van een ongesloten kast in de slaapkamer van Abraham Wertheim.  
Misschien had Aart door deze diefstallen voorlopig even genoeg geld om zich te kunnen reden want hij hield zich hier na een tijdje stil. Op 9 april stal hij echter weer een jas en in de maand die volgde nog eens twee jassen, een vest en een broek. 

Aart stal echter niet alleen de kleding van de heer Wertheim, maar ook sieraden van Mimi Wertheim, de dochter des huizes. Op 16 april stal hij een Russisch horloge met manchetten. Twee weken later miste Mimi een gouden broche.

Mimi Wertheim

Ook het neefje van Abraham, Philip Kohnstamm, die op dat moment bij het gezin inwoonde, werd het slachtoffer van de vingervlugge vingers van Aart. In de slaapkamer van Philip stond een wastafel met daaronder een lade. Na 28 december waren hieruit vier gouden knoopjes verdwenen.

Philip Kohnstamm

Aart werd steeds brutaler en in februari 1895 stal hij van zijn werkgever nog eens een viertal gouden knoopjes en twee gouden medaillons. Al die voorwerpen moesten onopvallend worden meegenomen van uit de Herengracht naar het woonhuis van Aart. Dit deed Aart door de stofdoeken die hij gebruikte in het huis van de heer Wertheim te stelen en daar de kleding en sieraden in te wikkelen. Dit waren zeven witte doeken en twee doeken met rode randjes.

De sieraden, de kleding maar ook de doeken bracht Aart naar de stadsbank van leening. Het geld dat hij hiervoor ontving gebruikte hij voor zichzelf, waarschijnlijk om zijn gezin te eten te kunnen geven, de huur te betalen of turf kopen om zijn kamer te verwarmen.
 
Stadsbank van lening
De familie begon dingen te missen en kregen argwaan. In april 1895, Aart was toen al 21 jaar in trouwe dienst, werd hij opgepakt door de politie. Op het bureau werden hem de doeken, de sieraden en kledingstukken getoond die de politie had gevonden bij de bank van lening. En toen ook de beleenbriefjes op tafel kwamen met zijn naam er op, kon Aart weinig anders dan bekennen.

Beleenbriefjes uit de 19e eeuw. (bron Beeldbank Amsterdam)

In mei 1895 getuigden de heer Wertheim, zijn vrouw, zijn dochter Mimi en zijn neefje Philip tegen Aart. 
Er werden 15 misdrijven van diefstal ten laste gelegd. Uiteindelijk werd hij veroordeelt voor 5 diefstallen en kreeg hiervoor een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden.

Dit moet de heer Wertheim zwaar zijn gevallen. De man die al 21 jaar bij hem als oppasser werkte naar de gevangenis zien gaan. In de kranten is echter niks over deze rechtszaak te vinden. Misschien is het laatste wat de heer Wertheim voor Aart kon doen is de hele zaak uit de publiciteit houden. Abraham Wertheim stierf in 1897.

Aart kwam terecht in de gevangenis in Nieuwer Amstel, op de hoek van de Havenstraat en de Amstelveensweg. Na 2 jaar werd Aart vrijgelaten. Een half jaar eerder dan veroordeeld, ik mag graag denken vanwege goed gedrag. Als ver familielid wil je er niet aan dat hij een slechte man is geweest, maar dat de omstandigheden hem er toe hebben gedwongen. 

Gevangenis aan de Havenstraat.
Vanaf zijn vrijlating in 1897 tot aan 1899 blijft het stil rond Aart. Maar op 5 augustus 1899 duikt hij op in het patiëntenregister van het binnengasthuis in Amsterdam. Hij dan 3 maanden aan de Kinkerstraat 286 op drie hoog. 
De Kinkerstraat 272-268 in 1930
Hij probeert geld te verdienden door als colporteur van deur tot deur gaat om goederen te verkopen. Blijkbaar lukt het hem op deze manier niet om genoeg geld te verdienen om voldoende eten te kopen. Drie dagen ligt Aart in het ziekenhuis, maar de opname heeft niet mogen baten. Op 8 augustus overlijdt Aart op 56 jarige leeftijd aan ondervoeding….