maandag 21 november 2022

Adriaen Claasz van Adrichem

Rond 1470 werd in Delfgauw Nicolaes geboren, roepnaam Claes, vernoemd naar zijn opa van vaderskant. Hij was een zoon van Adriaen Claesz en Aeghjen van Crooswijk.

Claes, bouwman van beroep trouwde met Belij Claesdr. Vermoedelijk overleed Belij al jong, mogelijk tijdens de zwangerschap of bevalling. Claes hertrouwde met Machteld Claes Vranckendr van den Bergh. Samen kregen ze vier kinderen. Zonen Philips, Elias en Adriaen en dochter Belij. De achternaam van Adrichem werd toen nog niet gebruikt. Ik stam af van de oudste zoon, Philips.


Adriaen is de jongste zoon, zijn naam ben je misschien in het verhaal over Hugo de Groot al eens tegen gekomen. Deze Adriaen is de pater familias van een invloedrijke familie in Delft. Adriaen werd op 31 mei 1503 geboren in Delft. Hij trouwt met Baertgen Corsse van Vliet op 25 juni 1527 in Delft. Adriaen is dan 24 jaar, Baertgen nog maar 15 jaar. Het stel krijgt maar liefst elf kinderen, waarvan er vier al op jonge leeftijd komen te overlijden.


Delft 1536

In 1536, het stel had toen drie kinderen, was er een grote stadsbrand in Delft. De meeste huizen, die van hout waren, brandden af. Driekwart van de stad werd verwoest. Het gehele gemeentearchief ging in de vlammen op, waardoor er weinig gegevens zijn van voor 1536. Ook Adriaen en zijn gezin zullen slachtoffer zijn geweest van de brand en waarschijnlijk dakloos zijn geworden. Na de brand werd de stad weer opgebouwd, dit keer met huizen van steen.

Delft was rond 1550 dé brouwerij hoofdstad van Nederland. Op het hoogtepunt stonden er meer dan 200 brouwerijen in de stad. In 1554 werd in totaal 77 miljoen liter bier gebrouwen in Delft. Het merendeel was bestemd voor de export. Bier was in die tijd de eerste levensbehoefte van de mens. Drinkwater zoals wij dat kennen was er niet en oppervlakte water was sterk verontreinigd. Wijn was te duur en veel mensen konden niet tegen koemelk. Pas in de 17e eeuw met de oprichting van de VOC gingen mensen koffie, thee en cacao drinken. Voor die tijd werd er voornamelijk bier gedronken, ook door kinderen.

Delft was vanwege zijn ligging en goed bevaarbare kanalen een ideale plek voor de import van graan en de export van bier. Drie keer per week krioelde de grachten dan ook van de kooplieden, graanhandelaren en brouwers die hun waar aan de man probeerde te brengen.



De meeste brouwerijen bevonden zich aan de doorgaande grachten, De Oude Delft, De Nieuwe Delft en de Koornmarkt. In 1600 was het de rijkste buurt van de stad. De erven liepen in die tijd nog van gracht tot gracht. In het voorhuis werd gewoond, in het pakhuis aan de achterkant werd bier gebrouwen. Ook nu nog zijn de oude pakhuizen ter herkennen aan de grote kelderluiken aan de straatkant waar de vaten bier naar binnen en buiten werden gerold.


Brouwerij “Het Dubbele Cruijs” was de enige die destijds te boek stond als gevestigd aan de oostzijde van de Oude Delft (nr. 50-52). Als ‘voorhuis’ van de brouwerij werd genoemd het pand Koornmarkt 65, schuin erachter. Het pand werd na de stadsbrand van 1536 gebouwd op een kelder die nog van voor de stadsbrand stamt. Het was een grote brouwerij, in 1600 telde het acht vuurhaarden, drie eesten (verwarmde roosters om geweekt en gekiemd graan op te drogen) en twee brouwketels. De brouwerij bestond toen uit een aantal panden die samen de brouwerij “het Dubbele Cruijs” vormden. (Koornmarkt 65 tot 71). In 1565 was Koornmarkt 67 (nu het museum Paul Tetar van Elven) pal achter de Oude Delft 48 de hoofdvestiging van de brouwerij, inclusief een rosmolen.

Het Dubbele Cruijs

Adriaen was een rijke graankoopman en was in elk geval in 1557 eigenaar van brouwerij “het Dubbele Cruijs”. Hij en zijn gezin bewoonden het voorhuis, het bier werd gebrouwen in het andere pand. De grote brouwers zoals Adriaen, verdienden veel geld. Ze behoorden tot de elite van de stad. Het verschafte ze veel macht waardoor ze vaak een plaats in het stadsbestuur in namen. Doordat er veel brouwers in het stadsbestuur zaten konden ze er zelf op toezien dat het water in de grachten niet verontreinigd raakten wat de kwaliteit van het bier ten goede kwam. Adriaen werkte zich ook op in het stadsbestuur en werd schepen en van 1550 tot 1553 was hij zelfs een van de vier burgermeester van Delft. In 1560 was Delft, na Amsterdam, de grootste stad van Holland met 14.000 inwoners. Een baan met aanzien dus.

Adriaen overleed 2 maart 1560 in Delft op 56 jarige leeftijd. Hij werd begraven in de oude Kerk te Delft. Na 1600 verdwenen de brouwerijen langzaam uit Delft vanwege de afgenomen vraag naar bier. Men dronk nu ook koffie en thee. Wanneer de brouwerij in andere handen is overgegaan weet ik niet, maar de brouwerij “het Dubbele Cruijs” heeft tot 1629 bestaan. Adriaen’s vrouw Baertgen woonde in 1565 niet meer in de brouwerij, maar in 1571 wel weer. Mogelijk heeft een van de kinderen het overgenomen.

Oude Delft 50-52

In het nationaal Archief in Den Haag ligt een familie archief van de familie van Adrichem met aantekeningen van Adriaen zelf. Het oud Hollands is misschien wat lastiger te lezen maar bied een schat aan informatie. Ik ben benieuwd of je je er door heen weet te worstelen.

Hier alvast een verklarende woordenlijst.

Pillegift = Het was in vroeger tijd gewoonte dat, wanneer een kind gedoopt werd, de zogenaamde doopheffers aan hun petekind een geschenk gaven.

Moey = tante

Orbiit = sterven

Op den XXV in junio anno XVc ende XXVII op synte Janspille hebbe ick ghetrout Baertghen Coers Jacopz. dochter van Naeldick op die Vliet ende ick was doen ter tijt oeut omtrent VII weken myn dan XXIIII jaeren ende Baertghen was out omtrent XV jaeren ende een halfwe.

Int jaer ons Heren XVc een ende doertich den IIII dach int januario, dat jaer ingaende op die jaersdach, doen woerde gheboren Claes Adriaensz. mijn eerste kynt smoerghens als die clock VI gheslegen was ende het was op een woensdach ende sijn peten waeren Machtelt Claes Adriaensz. weduwe sijn groetemoeder van sijn vaders weghen ende Philips Claesz. mijn broeder ende Adriaen Allertsz. op die Schie sijn oem van sijn moeders weghen; sijn groetemoeder ghaf tot sijn pilleghyft twie philipsgulden ende sijn oem Philips twie poent hoellants ende sijn oem Ariaen Allert twie rijnsgulden. Op den XXIIIIen dach in februario anno XVc ende XLII op synte Matijsdach, het jaer ingaende op jaersdach, doen stoerf Claes Adriaensz. op en saterdach, mijn eerste kynt, ende was out XII jaer ende VI weken ende eenen dach ende leyt begraven in de Oude Kerck.

Int jaer ons Heren XVc ende driendoertich, tjaer ingaende op die jaersdach, doen woerde gheboren Coersteiaen Adriaensz., mijn twiede kynt, op synte Valentijnsdach ende was op een vrijdach smoerghens voir vijf uren op den XIIII in februario ende sijn peeten sijn gheweest Claes Coernelisz. sijn oem van Delfgaeu ende gaf hem tot sijn pylleghyeft XXXII stuwers ende sijn oem Henrick Coerssen opt Wout ende ghaf hem tot sijn pilleghyft XXXII stuwers ende sijn moetgen Trijntghen Ariaen Allertsz. huysvrou ende gaf tot sijn pylleghyft XLII stuwers. Obiit tot Coelen den 20en junii anno 1585 wesende 52 jaer oudt.

Int jaer ons Heren XVc ende XXXV doen woerde gheboren Machtelt Adriaensdochter mijn doerde kynt ende is gheboren op den XXVII dach in julius ende was in der nacht ten twie uren twysschen die manedach ende dynxdach ende haer peten sijn gheweest Willem Koerssen haer oem ende gaf tot haer pilleghift XXXII stuwers ende Aeltghen Anthonis van Dick'en huysvrou ende gaf tot haer pilleghyft XXXII stuwers ende Aechgen Gheret Jacop Hovez. huysvrou haer moey ende gaf tot haer pylleghyft XXXII stuwers. Obiit haestich, wesende op haer woning bij Naeltwijck, den 30en augusti anno 1597, oudt wesende 62 jaer. 

Int jaer van XVc ende XXXVIII doen woerde gheboren Claes Adriaensz.mijn vierde kynt ende is gheboren op dat eerste uier in aprel snach[ts] ten eender uier twisschen die manedach ende soennedach ende sijn peten waren Gheret Jacop Hovez. sijn oem ende gaf tot sijn pilleghyft XXXII stuwers ende Jan Willemsz. van Doerp mijn neef in den Haghe ende gaf tot sijn pilleghyft twie  rijnsgulden ende Maertghen Claes Claesz. weduwe an Maeslantse sluys ende ghaf tot sijn pilleghyft XXI stuwers.

Int jaer van XVc ende XL doen woerde gheboren Adriana Adriaensdochter ende was mijn vijfde kynt ende is gheboren op den XXII in julius op een doenderdach smoerghens te ses uren ende het was op synte Marie Maddelenendach ende haer peten sijn gheweest Bely Claes Coernelisz. huysvrou haer moey ende gaf tot haer pilleghyft XXXI stuwers ende Maertghen Willem Fransz. dochter ende gaf tot haer pilleghyft XXV stuwers, Koers Willemsz. die soen van Willem Coersz. ende gaf tot haer pylleghyft XXVIII stuwers. Obiit tot Utrecht aprilis anno 1574,wesende 33 jaer oudt. 

Int jaer van XVc ende XLII den XII in junio doen woerde gheboren Martghen Adriaensdochter ende was mijn seste kynt ende is gheboren smoergens voir IX uren op synte Odulfusdach ende het was op een manedach ende haer peten sijn gheweest Adriaen Dierckdochter die huysvrou van Eliaes Claesz. ende gaf tot haer pielleghyft XXXIIII stuwers ende Coers Ariaen Allertsz. ende gaf tot haer pielleghyft XXXII stuwers ende Maertghen Tonisdochter <die huysvrou van> Dierck Jansz. Olyslaghers huysvrou ende gaf tot haer pilleghyft XLIIII stuwers. I

nt jaer van XVc ende XLV, tjaer ingaende op die jaersdach, op den II februario op vronlichmysdach smoerghens nae drie uren doen woerde gheboren Geertruyt Adriaensdochter ende was mijn sevende kynt ende haer peten sijn gheweest Ariaen Ariaen Allertsz. soen op die Schie ende ghaf tot haer pilleghyft XXXVIII stuwers ende Martghen Hughen die huysvrou van Anthonis Dierckz. ende gaf tot haer pielleghyft XLIIII stuwers ende Claertgen Coenssens in den Haghe die huysvrou van Jacop Wiellemsz. van Doerp ende gaf tot haer pielleghieft XLVIII stuwers. Obiit haestich, uuyt haer huys gegaen sijnde, worden onderwech sieck ende ginck in ten huyse van Tonis Cornelisz. laeckencoper, alwaer sij overleden es den 22en novembris anno 1600 tsavonts ontrent acht uuyeren, oudt wesende 56 jaer.

Op den XXXen januario anno XVc ende XLVII, tjaer ingaende op jaersdach, doen woerde gheboren Jacop Adriaensz. smoerghens een quartier nae ses uren ende was mijn achte kynt ende sijn peten sijn gheweest Anthonis Dierckz. van Dijck sijn oem ende gaf tot sijn pielleghyft XXXII stuwers ende Frans Mateeusz. brouwer ende ghaf tot sijn pielleghyeft VIII s VI g. vlaems ende Maertghen Willemdochter die dochter van Willem Coerssen van Naeldick ende gaf tot haer pilleghyft XXVIII stuwers.

Op den eersten julius anno XVc ende XLVIII doen woerde gheboren Machtelt Adriaensdochter tsavons te acht uren ende was op een soennedach ende het was dat leste quartier maents, die was ghenaemt nae mijn moeder saliger ghedachten ende haer peten waren Elias Claesz. mijn broeder ende Bely Claesdochter mijn suster ende Claesgen Hoellant Claesz. weduwe mijn moey. Dit voirs. kynt was besteet te Naeldick tot Ariaen Jansz. ende is aldaer ghestoerven ende begraven int graf van Machtelt Coers Jacopz. [doorgehaald: we] s.g. haer groetemoeder, doen out was drie weken ende was mijn IX kynt.

Op den XXIII april anno XVc ende vijftich op synte Jorysdach ende was op enen woensdach int eerste quartier maents doen woerde gheboren Machtelt Adriaensdochter savons ten thien uren ende was mijn thiende kynt ende is ghenaemt nae mijn moeder s. ge. ende sijn peten sijn gheweest Adriaen Arlewijnsz. ende gaf tot sijn pylleghyft drie philipsgulden styck van XXVII stuwers ende Machtelt Tonisdochter die huysvrou van Claes Claesz. Tou ende gaf tot sijn pielleghyft XLVI stuwers ende Janetgen Jansdochter die huysvrou van meyster Lambrecht Zuyerssen de brouwer ende ghaf tot haer pielleghyft twie philipsgulden styck tot XXVII stuwers. Dit voirs. kynt is besteet gheweest in de niewe proechi ende is ghestoerven ast out was VI weken ende leyt begraven in de Niewe Kerck.

Op den XXXen dach in mey anno XVc ende eenenvijftich op een saterdach tsavons te VII uren int leste quartier maents doen woerde gheboren Machtelt Adriaensd. ende was mijn elfde kynt ende is ghenaemt nae mijn moeder saligher memorie ende sijn pethen sijn gheweest Aechghen Gheret Jacop Hovez. huysvrou ende ghaf tot haer pilleghyft [niet ingevuld] ende Trijntghen Ariaen Allertsdochter ende ghaf tot sijn pilleghyft [niet ingevuld] ende Coersteiaen Adriaensz. mijn soen ende ghaf tot haer pilleghyft [niet ingevuld].

Oude kerk en Oude Delft

En nog als laatste, aantekeningen van zijn zoon over het overlijden van zijn vader Adriaen en zijn moeder Baertgen.

Den 2en maert anno 1560 nae tgemeen scriven is mijn vader Adriaen Claesz. s. in den Heer gerust, [in margine: 56 jaer], ende leyt begraeven in de Oude Kerck in Sint Joriskoer, alwaer twee graeven besien de anderen leggen, bij mijn moeder van de kerckmeesters gecoft. Den 8en januarii anno 1575 nae tgemeen scriven is mijn moeder Baertgen Corssendr. s. in den Heer gerust, [in margine: 62 jaer], ende leyt begraeven in de Oude Kerck in Sint Joriskoer besien mijn vader s. int tweede graff.

Knap als je het tot het eind hebt doorgelezen!

De familie van Adrichem had in de 16e en 17e eeuw behoorlijk wat invloed in Delft. Het regentenpatriciaat bestond vooral uit de volgende families: Van der Burch, Van der Dussen, Van Der Meer en dus de familie Van Adrichem. De kinderen van Adriaen trouwden veelal met afstammelingen van de andere heersende families. Daardoor bleef het regentenpatriciaat van Delft een hechte kliek van verwante families. De burgemeesters konden, door hun grote invloed, familie of bevriende relaties goede posities toespelen, om zo zelf steun te verwerven en in het zadel te blijven zitten. Volgende keer zal ik wat meer vertellen over een zoon van Adriaen die ook minstens zo succesvol was als zijn vader. 

zaterdag 19 november 2022

Reijers Jacob Ruiten

Je zou misschien verwachten dat al mijn voorouders die van Schokland afkomstig waren vissers waren. De meeste waren dat ook inderdaad. Met uitzondering van de familie Ruiten, daar is een visser in de familie een uitzondering. De eerste Ruiten die naar het eiland kwam was een timmerman. En diens zoon Jacob ook. Reijer Jacobs Ruiten, werd echter een arbeider op het eiland. 


Reijer was het jongste van acht kinderen van bovengenoemde Jacob Christiaensz Ruiten en Trijntje Reijers Kale. Reijer werd vernoemd naar zijn opa Reijer Jacobs Kale. 

Op 29-5-1773 werden Trijntje Reijers Kale en haar vader Reijer Jacobs Kale ontboden door dominee Van Nes en de ouderling Willem Klaasen. De predikant vroeg haar waarom zij de openbare predikatie en de bijzondere woensdagse catechisatie al enige tijd niet meer bijwoonde, en in plaats daar van naar de Roomse kerk in Emmeloord ging. Trijntje antwoordde hierop dat zij niets tegen de gereformeerde leer had, maar dat zij geloofde in de Roomse leer. Op de vraag of zij, zo het gerucht ging, Paaps wilde worden, gaf Trijntje een bevestigend antwoord. Hierop werd haar "de verregaande onzinnigheid en onverantwoordelijkheid" van haar handelwijze onder ogen gebracht, en is zij "op het aller ernstigste en bewegelijkste vermaant af te staan van zulk een ongeregtigheit, en vermaant met een zware boetevaardigheit weder te keren tot den schoot en leere der kerke, Die zij aanvankelik tegen de wil van haren ouden vader, en tegen voorgaande vermaaningen schandelijk verlaten had, onder de kragtigste bedreiging, indien zij zich niet bekeerde van Gods tijdelijk en eeuwig oordeel’". Geen vrijheid van godsdienst voor Trijntje dus. Een maand later verdronk haar vader in de Noordzee. Zouden de bijgelovige Schokkers dit ook zien als een straf des Gods? 

Reijer Jacobs Ruiten trouwde toen hij 19 jaar was met zijn volle nicht Trijntje Willems Kleusien. Pastoor Doorenweerd schreef hierover in zijn dagboek " Ter gelegenheid dat ik bij den aanvang dezes jaars 1807 om eene dispensatie aan zijne Amplit. N.M. Pas voor Raijer Ruiten en zijnè volle nigte Trijn Willems Klusje schrijven moeste, deed ik er de volgende brief in onze taal, van den 8 jan. gedagtekend bij". Trijntje overleed negen maanden na de bruiloft. Slechts 22 jaar oud. 

Anderhalf jaar later trouwde Reijer met Gerritje Alberts Kok. Het gezin bestaande uit 6 personen, woonde in 1825 op de Middelbuurt in Schokland op huisnummer. 35. Zij hebben ook gewoond op Ens 41 .In 1832 waren zij eigenaar van een huis op Ens, sectie B, kadasternummer 39, groot 16 vierkante el.

Middelbuurt (Ens)

Op 16 mei 1820 spookte het weer eens hevig op de Zuiderzee. De schipper Theodorus Brink uit Meppel en zijn knecht raakten die dag bij Schokland, ten noord-oosten van de buurt Emmeloord, door de storm in de problemen. Hun schip bleek lek te zijn en kon met pompen nauwelijks meer boven water gehouden worden. Zij gooiden in doodsangst het anker uit en hesen een “noodschouw” in de mast. Met dat laatste werd waarschijnlijk bedoeld dat ze een vlag “in sjouw” hesen, een gedeeltelijk opgerolde vlag, of een vlag met een knoop erin, ten teken dat men in nood verkeerde.

Het noodsein werd gezien door Jacob Staats, een schipper uit Durgerdam, die besloot op Schokland hulp te gaan halen. Hij voer dus door naar de buurt Ens, en nam daar de arbeiders Pieter Jacobs Coridon, Reijers Jacob Ruiten, Gerrit Machiels Klein en Roelof Burger aan boord. Met hulp van deze vier nergens voor terugdeinzende Schokkers slaagde Jacob Staats erin om het in gevaar verkerende schip met zijn bemanning te redden.

Storm Middelbuurt

Schout Lucas Seidel meldde dit voorval aan de gouverneur van de provincie Overijssel, die op 6-6-1820 besloot: "…. aan den Schout van Schokland te kennen te geven onze bijzondere tevredenheid over het gedrag en betoonde menschlievendheid van de vier genoemde ingezetenen van het Eiland Schokland. "

En daar moesten onze vier dappere Schokkers het mee doen: geen mooi getuigschrift of een flink geldbedrag ditmaal, geen medaille of een fraai horloge, maar gewoon een simpel bedankje. Dat is ook mooi natuurlijk, maar misschien hadden ze toch stiekem gehoopt op iets meer….

Bron: Schokkererf


zondag 6 november 2022

Vonnissen te Assen

Vorig jaar was ik voor de tentoonstelling over het leven van Frida Kahlo in Assen. Opnieuw een bezoek brengen aan het Drents Archief voor vervolgonderzoek naar de familie van Adrichem stond al lang op mijn lijstje. Ik besloot het bezoek aan de tentoonstelling te combineren met een bezoek aan het archief waar ik graag de vonnissen van de rechtbank te Assen in wilde zien over het gezin van Adrichem. Deze gegevens zijn niet online te bekijken en het archief ligt op loopafstand van het museum, dus twee vliegen in één klap. Een dag van te voren heb ik de documenten die ik wilde zien gereserveerd en deze lagen, heel fijn, bij aankomst al op me te wachten. 

Drents Archief

Dat het gezin van Johannes Huibert van Adrichem lang in de koloniën van Weldadigheid heeft gezeten was me al bekend, maar ik was heel erg benieuwd wat ze nu hadden gedaan om daar te recht te komen. 

Het eerste vonnis was van Johannes Huibert van Adrichem, negenendertig jaar, geboren in Rotterdam en Hendrikje Vitjeroo, vierendertig jaar oud, geboren in Leeuwarden en laatst wonend in Amsterdam, beide zonder beroep. Ze hadden op dat moment één dochter, Johanna Catharina Vitjeroo, twee jaar oud, geboren in de Ommerschans.

Op 23 januari 1858 verklaard de heer G. Boekhout, veldwachter te Havelte, onder ede dat Johannes Huibert en Hendrikje bij hem aan de woning om brood hebben gevraagd. 

In het vonnis staat vervolgens; Artikel 227 en 207 in het Wetboek van strafvordering en artikel 52 van dat strafregt, mitsgaders van artikel 19 van de wet van 29 Junij 1854, welke artikelen, voor zooverre hieronder ingevoegd, luiden; Artikel 19 "Die bedelende wordt gevonden in eene plaats, voor welke een openbare inrigting ter voorkoming van bedelarij bestaat, wordt gestraft met een gevangenisstraf van veertien dagen tot zes maanden. De Regter kan gelasten, dat landloopers en bedelaars, na het uiteinde der gevangenisstraf naar een bedelaarsgesticht of werkhuis zal worden overgebragt."

Ze worden veroordeeld voor eenvoudige bedelarij en krijgen een gevangenisstraf van veertien dagen en opzending naar een bedelaarsgesticht. Johanna Catharina Vitjeroo wordt met haar twee jaar vrijgesproken omdat ze "niet heeft gehandeld met het oordeel des onderscheids" Dit oordeel des onderscheids wordt benoemd in een artikel "Wanneer de beschuldigde beneden de zestien jaren oud is , zal hij, indien het uitgemaakt is, dat hij zonder oordeel des onderscheids gehandeld heeft, vrijgesproken worden, maar hij zal naar gelang de omstandigheden aan zijn nabestaanden teruggegeven worden of in een verbeterhuis gebragt worden". Met oordeel des onderscheids wordt zoiets bedoeld als het beoordelingsvermogen of iets goed of slecht is. Wordt gedacht dat de gedaagde dit niet kon beoordelen op dat moment dan wordt diegene vrijgesproken. Zo ook de tweejarige Johanna Catharina, die uiteraard hiervoor te jong was. Ze wordt aan haar ouders teruggegeven en hoewel vrijgesproken gaat ook zijn veertien dagen naar een correctiehuis en daarna naar een bedelaarsgesticht. In dit bedelaarsgesticht moeten ze de kosten terug verdienen die zijn gemaakt voor deze zitting. In dit geval is dat twee gulden en zesenvijftig ééntweede cent. 

Rechtbank Assen

Mijn eerste gedachte was, wat dom on nu juist bij een veldwachter te gaan bedelen. Maar toen bedacht ik me dat dit niet de eerste keer was dat Johannes Huibert en Hendrikje naar een bedelaarsgesticht gezonden zouden worden. Ze hebben elkaar tenslotte leren kennen in de Ommerschans waar dochter Johanna Catherina ook is geboren. Het was al Johannes Huiberts zesde keer dat hij opgezonden werd. Mijn vermoeden was dat het een bewust handelen was. Een manier om te zorgen dat ze weer werden opgezonden zodat ze weer een onderdak, kleding en eten hadden. Ze moesten er wel hard voor werken maar het was beter dan met een klein kindje bedelend door Amsterdam zwerven. Johannes Huibert had een mank been en werk vinden zal voor hem moeilijker zijn geweest. Als beroep gaf hij aan schrijver te zijn. Dit zal geen boekenschrijver zijn geweest, maar vermoedelijk iemand die brief of documenten schreef voor instanties of ongeletterden. Het geeft wel aan dat hij zelf lang genoeg onderwijs heeft genoten en de taal voldoende machtig was in schrift. 


Het gezin wordt eerst opgezonden naar de Ommerschans waar ze uiteindelijk een hoeve gaan beheren aan de nu Zelhorstweg 10 in Vinkenbuurt (Ommen). In 1861 wordt het gezin opgezonden naar Veenhuizen. Waarna ze na een aantal jaar hun schulden hebben afgelost en weer in vrijheid worden gesteld.

 

Het volgende vonnis kom ik pas in 1870 tegen. Het gezin was inmiddels flink uitgebreid. Het is 28 december 1870, en in de rechtbank staan Johannes Huibert van Adrichem, volgens opgave eenenvijftig jaar oud, geboren te Rotterdam en zijn vrouw Hendrikje Fitjeroo, volgens opgave zevenenveertig jaar oud, geboren te Leeuwarden en hun kinderen Johanna Catherina Fitjeroo, volgens opgave van de eerste persoon, Johannes Huibert dus, is dit kind ook van hem en is ze geboren voor het huwelijk van Johannes Huibert en Hendrikje. Ik dacht dat Johanna Catharina een dochter kon zijn van Hendrikjes eerste echtgenoot Jacobus de Haan. Hendrikje bevalt namelijk acht maanden na het overlijden van haar eerste man Jacobus. Ook heb ik gedacht dat er mogelijk nog een andere vader kon zijn geweest, maar hier geeft Johannes Huibert aan dat hij de vader is. Hendrikje en Johannes moeten dan al een relatie hebben gekregen voor Hendrikjes eerste man Jacobus overleed.

Johanna Catharina is in 1870 zestien jaar oud en geboren in de Ommerschans. Het tweede kind is Johannes, volgens opgave dertien jaar oud, geboren in de Ommerschans. Derde kind is Hendrik Wijnandus Arie van Adrichem, elf jaar oud en ook geboren in de Ommerschans. Het vierde kind is de tien jarige Gerhardina, zij is geboren in Veenhuizen. De plek waar ze ook allemaal als laatst gewoond hebben. Allen zijn ze zonder beroep. 

Op tweede kerstdag 1870, het was buiten -5 graden, werden de drie jongste kinderen bedelend aangetroffen door de veldwachter van Assen, alle drie vroegen ze hem om een cent. Dit moet wel bewust zijn geweest, als je kijkt naar het eerder genoemd artikel 19. De kinderen onder de zestien worden er op uitgestuurd om te bedelen, dochter Johanna Catharina van zestien jaar niet. Wel wordt dit strafbaar feit gepleegd met oordeel des onderscheids. Dat betekend dat ze oud genoeg zijn om te weten wat ze doen en daarom wordt het hele gezin veroordeeld tot een dag gevangenisstraf en met het hele gezin opgezonden naar een bedelaarsinrichting. De kosten voor het geding zijn twee gulden en drieëndertig eentweede cent. Ik vind het een triest beeld, drie kinderen van tien, elf en dertien jaar oud er op uitsturen om te bedelen bij de veldwachter zodat je veroordeeld wordt en weer een dak boven je hoofd krijgt. He gezin zal uiteindelijk twee jaar in Veenhuizen blijven. Het is wel de allerlaatste keer dat het gezin een zogenaamde lijfsdwang krijgt opgelegd. Op tweede kerstdag 1872 worden ze vrijgelaten en zullen ze nooit meer in de koloniën van weldadigheid terug keren.



Wie ook meerdere keren veroordeeld wordt voor bedelen in Assen is de oudste zus van Johannes Huibert van Adrichem. In 1863 wordt Johanna Maria van Adrichem, geboren te Rotterdam, laatst gewoond hebben te Amsterdam, naaister van beroep, veroordeeld wegens bedelen. Ze heeft aan de H. Meffert te Assen gevraagd om een aalmoes. Ze moet veertien dagen naar een correctiehuis en daarna wordt ze opgezonden naar een bedelaarsgesticht. Ze moet één gulden en zevenentachtig eentweede cent betalen voor de kosten voor het geding.


Vervolgens staat ze in 1876 weer voor de rechtbank. Volgens opgave moet ze veertig jaar zijn, dit klopt niet, ze moet een jaar of zevenendertig zijn geweest. Ze is net als haar broer geboren te Rotterdam en ze is laatst verpleegd te Veenhuizen. Ze is zonder beroep en ook veroordeeld wegens bedelen. Op 5 december van dat jaar vraagt ze om een cent bij de heer Dremes. Ze wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van een dag en daarna net als haar broer en zijn gezin opgezonden naar een bedelaarsgesticht. Wegens grote armoe van de beklaagde krijgt hoeft ze de kosten voor het geding niet te betalen. 


In 1874 duikt er weer een vonnis van haar op. Johanna Maria is dan vijfenveertig jaar en opnieuw zonder beroep en laatst verpleegd te Veenhuizen. Ze bedelt opnieuw bij de eerder genoemde heer Dremes om een cent. Ze moet dit keer zevenennegentig cent betalen voor het geding nadat ze haar gevangenisstraf van een dag en haar verpleging in een bedelaarsinrichting heeft uitgezeten. In 1878 is ze negenenveertig jaar en laatste woonplaats is Veenhuizen. Nu vraagt ze aan H. Lodekamp om een cent. In 1882 tref ik haar voor de laatste keer aan, ze is dan tweeënvijftig jaar. En weer volgt dezelfde straf. Opvallend is dat alle "misdrijven" zijn gepleegd in december. Ik heb het nagekeken en elke keer lag de temperatuur rond het vriespunt. Ik probeer me voorstellen hoe wanhopig je moet zijn om bij de veldwachter te gaan bedelen, wetend wat de consequentie hiervan is. Ondanks de slechte omstandigheden moeten de Ommerschans en Veenhuizen aanlokkelijker zijn geweest dan in vrijheid te leven onder armoedige omstandigheden. Het is in deze tijd, ondanks de crisissen waar we nu mee te maken hebben, bijna niet voor te stellen hoe het moet zijn om zo te moeten leven. We klagen hard, maar vroeger was echt niet alles beter.

Ik vraag me nog wel af of Johannes Huibert zijn zus Johanna Maria of hun andere broer Wijnandus nog eens is tegengekomen in zijn omzwervingen of tijdens zijn periodes in Veenhuizen en de Ommerschans. Hij heeft er tenslotte met tussenpozen bijna dertig jaar gezeten. En ook Johanna Maria en Wijnandus gingen erin en eruit. Als Johanna Maria overlijd, in 1888 in Amsterdam, alleen, zonder ooit een man of kinderen te hebben gehad, is er sprake van een onbeheerd nalatenschap. Ik hoop ooit dit in te kunnen zien, om te kijken wat en of er iets is nagelaten en of iemand, misschien Johannes Huibert het ooit heeft opgeëist.

zaterdag 5 november 2022

Burgermeester Albert Toeter

 


Albert Alberts Toeter als zoon van Albert Alberts Toeter en Lummetje (of op z'n Latijn Illuminata wat verlicht betekend) Willems gedoopt op 23 februari 1756 te Emmeloord, Schokland. Zijn vader overleed toen Albert (jr.) 19 jaar oud was. Albert trouwde met Maria Floris Sul op 18 mei 1783 in Emmeloord. Albert en Maria kregen samen vier kinderen. 

Albert was op Schokland een aanzienlijke bewoner. Hij werd er nogal eens op uit gezonden op bepaalde zaken tot een goed einde te brengen. Op Emmeloord had de Katholieke Gemeente in 1802 een gebrek aam bruikbaar kerkgoed. Door een Amsterdamse Koopman werd wat oud, maar nog wel redelijk bruikbaar kerkgoed geschonken. Kerkgoed, wat moet ik me daar bij voorstellen?

 Ik moest zelf ook even Googlen, maar ze ontvingen het volgende;

  • Twee kazuifels. Dit is een mouwloos opperkleed dat wordt gedragen door de priester bij de Eucharistie viering.
  • Een albe. Dit is een onderkleed dat onder een kazuifel gedragen wordt.
  • Twee vingerdoekjes. Als ik daarop Google krijg ik hele andere dingen te zien dan die hier bedoeld worden. 😁 Geen idee wat dat dan zijn.
  • Een communiekleed.
  • Een amict. Een linnen doek met linten te bescherming van de kledij.
Kazuifel
Ook kregen ze van een weduwe nog een zeegroene zijden japon met grote witte bloemen en een bijpassende rok dat als misgewaad gebruikt kon worden. Maar er was nog meer nodig. Op verzoek van de kerkmeester schrijft de pastoor een uitgebreide bedelbrief waarmee Albert, die lid is van het bestuur en Jan Bruinse Klappe die ook wordt omschreven als een voorname man mee op pad worden gestuurd. In de brief staat dat bovenstaande heren "bij tijd en gelegenheid" bij Pastorieën in Amsterdam gaan vragen of er nog lijnwaaden, alben, kazuifels, potten en bloemen e.d. over zijn die niet meer gebruikt worden.

Onze Albert wordt er in 1805 opnieuw uitgestuurd om te bedelen samen met de kerkmeester Dubbel Dirks Veen. Ze gaan naar Amsterdam om bij vermogende Rooms-Katholieke kerken een aalmoes te vragen om de instortende en vervallen kerk in Emmeloord te repareren. Ze krijgen een brief mee waarin de ellende en armoe uitvoerig in worden beschreven. De pastoor schrijft onder de brief "in eigen hande, in oorkonde der waarheid, gegeven te Emmeloord den 27 december 1804, opdat niemand twijffele, of dit alle besta in de zuivere waarheid".  "Het kan niemand verwondering baaren dat arme visschertjes, voor het grootste gedeelte met een talrijk huisgezin bezwaard, op een eiland dat volstrekt niets opbrengt, zedert eenige tijd hunnen huishoudingen zeer hebben zien vervallen. deze lieden worden thans door meer dan eene ramp gedrukt. Men bedenke de verbaazend hoge prijzen van bijna alle levensmiddelen, de slegte verdiensten, de lange en zeer strenge winters, en men zal bezeffen dat de armoede dag op dag moet toenemen. Tot overmaat der rampen breidt zich eene besmettelijke ziekte, welke laatst voorleden zomer op het nabuurige Ens eene opmerkelijke slagting heeft aangerigt, op dit dorp Emmeloord uit. In het midden dezer ellende bemerkt men een zwaare verzakking aan de agtergevel van het kerkhuisje dezer gemeente; de arme visscher werpt een natbetraand oog op dit verval van zijn Godshuis. Gaarne zou hij des zelfs herstel bewerkstelligen. Het ontbreekt hem echter aan het vermogen daartoe. 

Ai, denkt hij, laat ik mijn meer-vermogende land- en geloofsgenooten om de behulpsaame hand bidden. Er zijn tog nog wel onder de Roomsch Katholijken doe een gering penningjevan hunnen overvloed ter herstelling van dit kerkgebouw zullen offeren. Men zal zeggen; de tijden zijn slegt, ook voor de welhebbenden. Maar wat moeten zij dan niet voor de arme visschers zijn, welke zomtijds de noodwendigsten behoeftens ontbreeken? Welke last moet dat dan niet zijn voor eene verarmde en uitgeputte gemeente, ternouwernood uit 80 huisgezinnen bestaand en het moeten onderhouden van eene pastoor, van eene vroedvrouw en het opbrengen van schattingen en scheeringe?"

Nou, dat is me een bedelbrief wel! Hoge prijzen, armoede, epidemieën, het is van alle tijden. Met deze brief vertrokken Albert en Jan Bruinsen Klappe op 2 januari 1805 vol goede moed naar Amsterdam. Bij de eerste twee adressen kregen ze samen al 45 gulden en 12 cent. Ze waren nu vol goede hoop, maar bij de meeste werden ze niet eens te woord gestaan omdat ze niet werden vertrouwd. Teleurgestelde keerde de heren terug op Schokland. Zeventig gulden hadden ze bij elkaar opgeteld ingezameld. Daar moesten de reiskosten echter nog van af gehaald worden. Toen bleven er nog 37 gulden over... 

Sommige Schokkers hielden er een koetje of een geit op na. Op die wijze hoopten ze het inkomen wat te vergroten en waren ze verzekerd van melk, zelfgemaakte boter, kaas, enz. Ook kwam het wel voor dat 2 gezinnen samen een koe hielden. Een bezwaar was evenwel dat voor het houden van rundvee belasting betaald moest worden. Het betalen van de verschuldigde belasting op rundvee schoot er nog wel eens bij in, zeker in slechte jaren als de vis vangst tegenviel.

 Op 6-12-1807 kwam een aantal burgers van Emmeloord zich bij het dorpsbestuur beklagen. Zij hadden van de Ontvanger der Belastingen te Campen, bericht ontvangen dat hun boedel gerechtelijk verkocht zou worden “uit hoofde van wanbetaling der Belasting op het Rundervee”. Na uitvoerige bespreking in het dorpsbestuur kwam men tot de conclusie dat: 

  • geenszins onwil, maar onvermogen de oorzaak van de wanbetaling is; 
  • door de slechte verdiensten van de vissers dat onvermogen met de dag groter wordt;
  • sommigen reeds genoodzaakt zijn geweest hun gehele of hun halve koetje te verkopen uit armoede of bij gebrek aan het nodige voer;
  • uit een attest van de Schout blijkt, dat Urkers die in alle opzichten gelijk aan de Schokkers staan, deze belastinggelden van de ontvanger terug hebben ontvangen. 

Besloten wordt om o.a. Albert naar de vaste wal te zenden. Zij moeten daar met de Ontvanger der Belasting gaan onderhandelen en desnoods flink hun beklag doen bij Mijnheer de Landdrost van Overijssel.  

Drie dagen later, hebben de beide afgevaardigden zich vervoegd bij de Ontvanger en daar hun verhaal gedaan. Zij werden door hem evenwel doorgestuurd naar de Landdrost van Overijssel te Zwolle. Wel kregen zij van de Ontvanger de toezegging dat “de geïntendeerde executie tot tijd en wijlen gene voortgang zoude hebben.” 

De volgende dag,hebben zij zich toen vervoegd bij de Secretaris-Generaal van de Heer de Landdrost te Zwolle. Deze gaf hun de raad “een adres in het geval in questie” op te stellen en dat bij de Landdrost in te dienen. Die raad opvolgend hebben zij door de procureur N.N. Grevenstein een klaag request laten opmaken en het ingeleverd bij de Landdrost.  

Voordat zij naar Schokland terugkeerden hebben zij, voor de zekerheid, eerst nog de Ontvanger in Campen kennis gegeven van de afhandeling van deze kwestie. 

Albert bracht met voldoening rapport uit aan het Dorpsbestuur van Emmeloord over het verloop en het resultaat van hun afvaardiging naar de vaste wal.

Albert was een van de burgermeesters op Schokland. Op zondag 11 augustus 1805 werd in Emmeloord een gerechtelijke vergadering gehouden van de Schout en de Burgemeesters. Albert had een klacht ingediend tegen de gebroeders Herm Dirks Net en Jacob Dirks Net.

Zij zouden hem uitgescholden hebben voor land-opeter. En ook zouden ze gezegd hebben dat als de burgemeester A.A. Toeter present aanwezig was geweest bij het zetten van de verplaatste bakloos, dat zij lieden hem als burgemeester voor de kop wilden slaan. De getuigen, Dubbel Dirks Veen en Jan Bruinsen Klappe bevestigen een en ander. Albert voelde zich daardoor aangetast in zijn eer en goede naam. De gedaagde Herm Dirks zegt zich niet te herinneren dat hij de burgemeester Albert voor een land-opeter heeft uitgescholden. Nader aan de tand gevoeld, bekent hij het wel gezegd te hebben, maar dat is in drift gebeurd. Derhalve herroept hij het gezegde en hij verklaart de burgemeester in deze voor een eerlijk en braaf man. Het voor de kop willen slaan is in drift gezegd en hij heeft zulks niet gezegd met de bedoeling de burgemeester ook echt voor de kop te slaan.  

Omdat beiden niet kunnen schrijven, zetten zowel Herm Dirks als Jacob Dirks een X als handmerk onder die verklaring. De Schout treedt daarbij op als getuige dat het hun handmerk is. Daarmee is de scheldpartij en de belediging weer recht gezet. Maar voor Burgemeester Albert is de aantasting van zijn eer en goede naam evenwel nog niet volledig ongedaan gemaakt. Hij vraagt herstel van zijn eer, aflezing van het bovengestelde of voor beiden een boete van 6 gulden.

En zo liggen er in het archief van Kampen nog enkele documenten waarop Albert als Burgermeester zijn handtekening heeft gezet. 

Albert overleed in 1818 in Emmeloord. Zijn goede werk werd voortgezet door zijn zoon Floris.