Op 20 maart 1847 vertrekt vanuit Rotterdam de S.S. Johan-Jacob. Een houten zeilschip met drie masten. Het schip heeft twee dekken waar zich ruim tweehonderd passagiers bevinden. Op het tussendek van zo’n tweeënhalf meter hoog bevinden zich aan weerzijde twee rijen kribben boven elkaar. Ruimte voor de bagage is er in het middenpad. De enige vorm van licht en frisse lucht zijn de luiken in de wanden, die bij slecht weer gesloten moeten blijven. Het resultaat is een stinkende benauwde ruimte. Aan beide einden van het schip bevindt zich een keukentje. Hier moeten de tweehonderd passagiers zelf hun eten bereiden die ze ook zelf hebben moeten meenemen. Dit bestaat vaak uit lang houdbaar voedsel zoals gezouten vlees en spek, bonen en erwten. Vers drinkwater werd er ook meegenomen, maar dit water moest verzuurd worden met azijn om het lang houdbaar te maken.
S.S. Johan-Jacob |
Op dit schip bevond zich mijn voorouder Antonius Marcellus Wilhelmus Josephus Jansen, roepnaam Anton. Als beroep gaf hij op dat hij kuiper was. Naar mijn weten was hij vilder (hulp van de beul en belast met het afvoeren van lichamen van terechtgestelden).
Anton werd geboren op 9 mei 1799 in het Duitse Stadtlohn. Een nazaat van een bekende Duitse beulsfamilie. Anton huwde met Maria Catharina Vogedes, ook uit een beulsfamilie. Samen kregen ze vier kinderen waarvan er één al na acht dagen stierf. Maria Catharina stierf in 1843 op negenendertigjarige leeftijd in Bredevoort waar het gezin woonde en hun kinderen ook werden geboren. Hun jongste zoon was nog maar twee jaar oud toen zijn moeder overleed. Slechts vier maanden na de dood van Maria Catherina trouwde Anton in Stadtlohn met de eveneens uit Stadtlohn afkomstige Maria Gertrud Elisabetha Herdes. Antons nieuwe bruid was toen veertig jaar oud en een weduwe zonder kinderen. Waarschijnlijk was het geen huwelijk uit liefde maar had Anton een verzorgster voor zijn kinderen nodig.
Vanaf 1844 begon er een grote migratiegolf vanuit Aalten.
Bijna een derde van de plattelandsbevolking, meer dan zesduizend mensen,
vertrok naar Amerika. Veelal vanwege geloofsovertuigingen, slechte
vooruitzichten door het mislukken van oogsten (o.a. de aardappelziekte in 1847 waardoor de hongersnood in Ierland ontstond),
werkeloosheid en lage lonen. Door gunstig nieuws van kennissen en familieleden
die al naar Amerika waren vertrokken durfden steeds meer mensen de lange reis
te maken. De kosten voor de overtocht waren zo’n honderd gulden per persoon.
Dat moet een enorm bedrag zijn geweest in die tijd van armoede. Alle
bezittingen werden verkocht om zo de oversteek te kunnen maken. Bij het
afscheid van je familieleden wist je dat je ze nooit weer zou zien.
Hartverscheurend moet dat zijn geweest. Met boerenkaren maakten vele Achterhoekers
de tien uur durende toch naar Arnhem van waar ze met een binnenschip verder naar
Rotterdam gingen. Een tocht die dagen kon duren.
Anton woonde in Bredevoort in Huis nr. 71. Straatnamen waren
er nog niet. Dit is ter hoogte van het Zandt. Grappig detail is dat vroeger op ’t
Zandt de vonnissen in het openbaar werden uitgesproken aan veroordeelden nadat
zij terecht hadden gestaan in het Ambthuis. Daarna werden de misdadigers
afgevoerd naar de galgenbulten voor de uitvoering van het vonnis.
Waarschijnlijk door een van de beulen uit Antons familie.
Net als vele andere Achterhoekers maakt ook Anton de keus om
naar Amerika te gaan. Zijn tweede vrouw laat hij achter en ook zijn kinderen
uit zijn eerste huwelijk neemt hij niet mee. De kinderen waren op dat moment zes,
elf en veertien jaar oud.
Het schip waarmee Anton naar Amerika ging lag op 2 maart 1847
klaar in Rotterdam voor vertrek. In 1847 werd Rotterdam overstelpt door
landverhuizers die allemaal hoopten op een beter leven in het nieuwe beloofde
land. Op 9 maart stond in de krant dat het schip waarmee Anton zou vertrekken de
volgende dag uit zou gaat varen, echter op 20 maart lag het schip er nog.
Misschien stond er niet genoeg wind om het zeilschip de haven uit te krijgen. Uiteindelijk vertrekt het schip uit de Rotterdamse haven, op weg naar een nieuw leven.
Door de lange reis en de slechte omstandigheden onderweg
raakten veel passagiers verzwakt en sommige stierven al voordat ze een voet aan
wal hadden gezet. De reis naar Amerika
duurde zo’n vijfenveertig tot zestig dagen. Anton kwam op 24 april 1847 aan in
Baltimore. Baltimore was op dat moment de derde grootste aankomsthaven in
Amerika en volop in aanbouw.
Ik las onlangs het boek “Hiltje” van Anita Terpstra. Het verhaal van een Friese vrouw die ook naar Amerika vertrok in 1847. Slechts een maand na Antons vertrek. Ook zij kwam aan in Baltimore en door brieven en aantekeningen die bewaard zijn gebleven van haar familie heb ik een redelijk beeld gekregen hoe Antons aankomst in Amerika moet zijn geweest.
Baltimore |
Baltimore lag op een heuvel en werd omgeven door bomen. De
reizigers moesten een dag op het schip blijven wachten. Alle passagiers en
goederen werden aan een streng (hygiënisch) onderzoek onderworpen. Een dokter
onderzocht of er ziektes waren en nadat alle reizigers geteld en geregistreerd
waren mocht ze van boord. Ik ben heel lang bezig geweest met het zoeken naar de
andere passagiers die op de S.S. Johan-Jacob zaten, bij welke familie ze
hoorden en waar ze vandaan kwamen.
Er waren tweehonderdzestien passagiers aan boord, waarvan honderdnegenentwintig
Nederlanders. De overige passagiers kwamen uit verschillende regio’s in Duitsland.
Veelal gezinnen, soms alleen de net volwassen broers en zussen, maar ook vaders,
moeders, kinderen en opa en oma. Maar ook een flink aantal ongetrouwde
jongemannen en een enkele jongedame. Een grote groep Nederlanders kwam uit
Friesland en uit Zeeland, plekken waar men vaak vanuit religieus oogpunt
vertrok.
Ik heb niet iedereen kunnen traceren maar er was in elk
geval één gezin ook uit Bredevoort afkomstig, de familie Bolander. De namen
zijn vaak fonetisch geschreven wat de zoektocht ernstig bemoeilijkte. Anton
verliet het schip kort voor de deze familie dus ik ga er van uit dat ze de reis
samen zijn gebleven.
De eerste die van het schip ging was Balthasar Spinnan, een negenentwintigjarige
vrijgezelle slager uit Duitsland. Ik zie het zo voor me, een potige man waarvoor
iedereen opzij gaat om hem erlangs te laten gaan met van die harige armen zo
groot als hammen. Niets legt hem nog een strobreed in de weg om in het land van
hoop en dromen een nieuw leven op te bouwen.
Anton verliet als 172e het schip, de familie Bolander was nr. 177 tot en met 179. De allerlaatste die van boord ging was H. Korthals, een dertigjarige dokter uit Duitsland. Misschien was hij degene die de passagiers allemaal heeft gecontroleerd, misschien was hij gewoon begaan met de mensen en besloot als laatste te gaan. Het zijn kleine details die ik uit de passagierslijst heb gehaald maar het geeft een iets completer beeld van de reis die Anton heeft gemaakt. Als laatste werd de bagage werd van het schip gehaald, de koffers geopend, bekeken en gewogen. En toen konden de passagiers op weg naar hun nieuwe leven.
De eerste indrukken in Baltimore moeten overweldigend zijn
geweest. Er waren gebouwen van wel vijf verdiepingen hoog, enorm hoog in die tijd.
Er reden trams, ze zagen waarschijnlijk voor het eerst zwarte mensen, de
straten waren modderig en onbegaanbaar en het krioelde er van de mensen, maar
ook kippen en varkens liepen gewoon vrij rond. Er was zelfs een warenhuis waar
wel vierhonderd mensen werkten, fabrieken en een highschool. Heel wat anders
dan het kleine Achterhoekse dorp Bredevoort met z’n paar honderd inwoners.
De eerste beproevingen begonnen echter al op de kade. Er
lagen veel bedriegers en boeven op de loer. Vaak waren de goedgelovige
immigranten slachtoffer waardoor ze hun laatste centen kwijtraakten, met alle
gevolgen van dien; armoede en nauwelijks iets te eten en dan ook de taal niet
spreken. Zo hadden ze vast hun nieuwe bestaan in Amerika niet voor zich gezien.
Gelukkig werden er ook veel immigranten opgevangen op de kade door kennissen
die al eerder naar Amerika waren vertrokken.
In 1830 kreeg Baltimore als een van de eerste steden in
Amerika een spoorlijn en verliep het eerste stuk van de reis per spoor. Toen
nog een uitvinding in kinderschoenen dus de reis was weinig comfortabel. Daarna
ging de lange reis naar het Noorden vaak via het water. Via kanaalboten, stoomboten
er radarboten over de enorme rivieren en meren. Het landschap zo sterk
afwijkend van het platte Nederland. Een ander klimaat, hitte en benauwdheid,
ongedierte maar ook prachtige bergen en ander natuurschoon.
En hier raak ik Anton kwijt. Hij is aangekomen in Baltimore, dat weet ik zeker. Maar daarna kan ik geen spoor meer van hem vinden. In de hoop dat hij samen met andere passagiers is gaan reizen en ik hem zo verder kon traceren zocht ik die hele passagierslijst uit, maar ook de familie Bolander kan ik nergens meer terugvinden. Er overleden ook veel mensen tijdens de lange zware reis naar het Noorden. Het kon maanden duren. Misschien dat Anton toch alleen heeft gereisd en niemand wie wist wie hij was en ligt hij ergens naamloos begraven.
de ramp met de Phoenix |
Ik heb nog proberen uit te zoeken of Anton een van de passagiers was die op de Phoenix zaten. Op deze houten stoomboot zaten vijfenzeventig inwoners uit Aalten toen die in november 1847 in brand vloog op Lake Michigan waarbij honderddrieënzestig passagiers overleden. Er zaten vermoedelijk ook passagiers op het schip die niet op de passagierslijst stonden. Was Anton een van die mensen die op deze verschrikkelijk manier om het leven kwam? Ik heb er veel over gelezen, o.a. het boek “Phoenix” van Bert Wagendorp, en podcasts over geluisterd. Ik heb geen bewijs kunnen vinden dat hij op die boot zat maar uitsluiten dat hij er niet op zat kan ik ook niet.
Oproep rechtbank aan Anton Jansen |
Dat zijn kinderen ook niet wisten wat er met hun vader was
gebeurd blijkt uit verschillende documenten. Als zijn dochter Christina Maria
in 1860 wil trouwen kan ze niet vertellen of haar vader is overleden of niet. Op
een oproep van de rechtbank om te reageren en haar zo toestemming te geven voor
het huwelijk wordt niet gereageerd. Als zijn oudste zoon wil trouwen in 1865 staat
erbij vader; adres onbekend. Bij het huwelijk van zijn jongste zoon in 1880
staat de vader wel als overleden. Ik neem aan dat ze na drieëndertig jaar
zonder contact er van uit zijn gegaan dat hun vader was overleden. Anton zou
dan ook al eenentachtig jaar moeten zijn.
De oom van de kinderen, waar ze bij zijn gaan wonen na vaders
vertrek, en tevens voogd, doet in 1863 nog wel een poging om de oudste zoon uit
de dienstplicht te houden.
18 Dec. 1863, Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning n°.
56. der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz.,
enz., enz. Op de voordragt van Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van
Oorlog, van 12 December 1863, n°. 241, 4de afdeeling, en van den 16den
daaraanvolgende, n°. 15 P., betreffende een verzoek van Johannes Hermanus
Hendrikus Vogedes, te Bredevoort, om ontheffing van de werkelijke dienst voor
zijnen neef Hermanus Christianus Jansen, dit jaar als militiepligtige ingelijfd
bij het lste regiment infanterie, Overwegende: dat Hermanus Christianus Jansen,
geboren in het jaar 1832, in 1851 voor de militie moest zijn ingeschreven; dat
zijne moeder destijds overleden en zijn vader naar Noord-Amerika vertrokken was
, zijne kinderen onverzorgd achterlatende; dat thans is ontdekt dat de
inschrijving voorde militie van Hermannus Christianus Jansen niet is geschied,
ten gevolge waarvan hij, met toepassing van do artt. 161 en 165 der wet van den
19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72), bij de militie is ingelijfd; dat er
echter grond is voor des adressants bewering, dat hij, destijds toeziende voogd
over dezen minderjarige, diens belangen, die door zijn vader was verlaten, waarnemende,
hem op den bestemden tijd ter inschrijving voor de militie heeft aangegeven,
doch dat, ten gevolge van een dwaalbegrip van de betrokken overheid omtrent de
toepassing van art. 56 der wet van den 8sten Januarij 1817 (Staatsblad n°. 1),
toen in de provincie Gelderland heerschende, de inschrijving niet is gedaan; dat
het uitdien hoofde niet billijk zou zijn hem bij de militie in werkelijke
dienst te houden, en hem dus het slagtoffer te laten van eene dwaling,
vermoedelijk door de overheid begaan; Gezien de tweede zinsnede van art. 127
der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72), Hebben goedgevonden en
verstaan: den militiepligtige Hermanus Christianus Jansen, uit de gemeente Ewijk,
dit jaar voor de dienst aangewezen en ingelijfd bij het lste regiment
infanterie, ontheffing van de werkelijke dienst voor zijnen geheelen diensttijd
te verleenen. Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog zijn belast
met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 18den December 1863.
WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken. Thorbecke.
De Minister van Oorlog, W. Blanken.
Dit “zijne kinderen onverzorgd achterlatende “is
meteen ook een aanwijzing dat Anton zonder afscheid te nemen met de noorderzon
is vertrokken. Dat hij aangeeft dat hij in Noord-Amerika moet zitten is een
aanwijzing dat ze juist weer wél op de hoogte waren van zijn plannen.
Al jaren zoek ik naar aanwijzingen waar Anton is gebleven. Ik heb gegevens gevonden van een Antonie Jansen die rond 1799 in Duitsland is geboren en een gezin heeft gesticht in “The Town of Cross Plains”, in Wisconsin. Maar of dit wel of niet “mijn” Anton is heb ik nog niet kunnen achterhalen. Ik denk zelf dat het hem niet is. De kinderen uit dit gezin zijn in 1870 al te oud om in Amerika geboren te zijn als Anton in 1847 naar Amerika vertrok. Ik heb via forums Amerikanen gevraagd of ze voor mij konden kijken of ze iets over hem konden vinden maar helaas ook zonder resultaat.
Ik heb zoveel vragen. Was het wel zijn bedoeling om nooit
meer iets te laten horen? Wilde hij zijn kinderen naar Amerika toe halen als
hij eenmaal gesetteld zou zijn? Op zoek naar een beter leven voor zijn gezin? Is er echt nooit enig teken van leven geweest? Misschien kon hij überhaupt wel
niet schrijven. Ging hij op de bonnefooi of had hij een uitgestippeld plan?
Zaten er kennissen op hem te wachten, die hem hadden overgehaald om te komen
met enthousiaste verhalen? Reisde hij verder met de familie Bolander of anderen
of misschien wel helemaal alleen? Hoe lang heeft hij geleefd in Amerika? Een
week, maanden, jaren? Hoe ver is hij op zijn reis gekomen? Had hij spijt van zijn beslissing? Zoveel uren speurwerk, zo weinig resultaat. Hoe je je
kinderen hebt achter kunnen laten nadat ze al zo jong hun moeder hebben
verloren vind ik lastig te begrijpen. Maar ik weet niet wat voor een type man
en vader hij was. Een liefhebbende vader of een egoïstische zak?
Ondertussen blijf ik zoeken en lezen over anderen die dezelfde
reis hebben gemaakt in dezelfde periode. Wie weet wat het me nog brengt. Maar eigenlijk
ben ik bang dat ik nooit achter de waarheid ga komen….
- Op de site Oud-Aalten staan een paar verhalen van plaatsgenoten die ook de reis naar Amerika hebben gemaakt. Van hen is wel bekend wat er van ze geworden is. Interessant om te lezen voor de beeldvorming. Lees de verhalen HIER
- Luisterde hier de podcast over de ramp met de Phoenix.