donderdag 21 april 2022

"Dood en dord hadt hij kunnen zijn"

Bij gebrek aan nieuwe vondsten vandaag een verhaal dat al in 1996 in het Schokkererf stond. 

Het gaat over mijn voorouder Albert Bruinsz Konter.

Het gebeuren speelde zich af op het eiland Schokland, in Emmeloord. Daar waar Albert geboren werd. Zijn ouders waren Bruin Albertsz Konter en Petronella Alberts. Albert was de jongste van zes kinderen. Ook de oudste dochter Trijntje van dit echtpaar is een van mijn voorouders. Omdat er voornamelijk binnen de bewoners van het eiland getrouwd werd is dit een veel voorkomend fenomeen. Ik heb echtparen waarvan maar liefst vier van hun kinderen mijn voorouders zijn. 

De haven van Emmeloord

Terug naar de haven van Emmeloord. Het is zondag 25 oktober 1801. Net zoals er nu groepen jongeren graag buiten bij elkaar komen, was dat ruim 200 jaar geleden ook al het geval. De groep jongeren die in de haven rond hingen zagen een bejaarde man zijn schuit in gaan. Om zijn schuit niet met zijn modderige klompen te bevuilen, liet hij deze op de kade staan. Deze man was mijn voorouder Albert Bruinsz Konter. Zoals de meeste van mijn Schokker voorouders, was ook Albert visser van beroep.  

Deze onbeheerde klompen waren wel heel aanlokkelijk voor de verveelde jongens. Ze hadden wel zin in een geintje. Met enkele grote stenen proberen ze om de beurten de klompen van Albert kapot te gooien. Hier was Albert niet van gediend en hij kwam zijn schuit uit net op het moment dat er een steen werd gegooid. Deze raakte de klomp niet, maar Albert zelf. 

De pastoor op Schokland schreef naderhand in zijn dagboek "Dood en dord hadt hij kunnen zijn". De steen was terecht gekomen op Alberts blote voet. Twee tenen werden geraakt waardoor een ader sprong. Hierdoor zou Albert later een teen verliezen. 

Wat begon als een geintje draaide uit op een ernstige zaak. Er ontstond grote opschudding in Emmeloord. En het veroorzaakte een tweedeling tussen de inwoners. Aan de ene kant de vijanden van Albert die stonden te juichen, aan de andere kant werden de baldadige jongens vervloet die met hun geintje behoorlijk wat hadden aangericht. 

Vanwege de vreselijke pijn aan zijn voet kon Albert niet meer uitvaren met zijn schuit. Het lukte hem ook niet om iemand te vinden die zolang zijn plek op zijn schuit kon overnemen. En als de schuit niet uit kon varen dan waren er ook geen inkomsten voor Albert.

De jongen die de betreffende steen had gegooid was een neef van Albert, maar gelijk ook de knecht van de schoonzoon van Albert. Deze schoonzoon probeerde nog te helpen door voor zichzelf een nieuwe knecht te zoeken zodat deze neef met oom Alberts schuit naar zee kon gaan. Het leek een goed idee. De schuit hoefde niet meer stil in de haven te blijven liggen, Albert kreeg wat brood op de plank en de jongen kon op deze manier iets van zijn schuld inlossen. Alleen had het neefje hier totaal geen zin in. 

Beide ooms werden hierdoor zo kwaad op hem dat ze hem een pak slaag gaven. Een andere neefje die ook bij de groep stenengooiers was geweest, hoorde zijn broer schreeuwen. En uit angst dat hij hem zou verklikken, bedreigden de jongens beide ooms. En toen besloot moeders er zich ook mee te bemoeien!


Derkje Been was een schoonzus van Albert en de moeder van de jongens. Albert woonden in het huis van zijn ouders samen met Derkje en haar gezin. Dit huis was door hen allen geërfd na het overlijden van zijn ouders en de erfenis was nog niet onderling verdeeld. Dat kon niet lang goedgaan. 

Kort na de vechtpartij zag Derkje in het huis van Albert de vrouw van de oom die het neefje in elkaar hadden geslagen. Derkje greep de vrouw bij haar arm en riep woedend "Gaat uit mijn huis". Waarop Alberts oudste zoon Jacobus Alberts Konter op Derkje afkwam, haar bij de arm greep en zei; "Wat, woudt gij de zuster van mijne moeder uit het huis jaagen, hetgeen ons zoveel als u toekomt?'.

Je kunt je voorstellen dat de spanningen binnen de familie hoog opliepen. Toen werd er een besluit gemaakt wat betreft het verdelen van de grond en het huis onder alle erfgenamen. Iets wat misschien al veel eerder had moeten gebeuren. Er werd lang overlegd hoe dit nou eerlijk verdeeld moest worden. 

Uiteindelijk was iedereen tevreden, ook de pastoor. Hij schreef hierover tenslotte in zijn dagboek "dit was nu nog weer een goed, hetgeen uit dit kwaad gebooren werdt. Zedert lang was dit onverdeelde huis en grond een twistappel geweest, en oorsprong van veel haat en nijd. Tot de verdeeling hadt men niet kunnen komen. Die twistappel nu weggenomen, hoop ik onder hen vreede en vriendschap". 

Dit is een aangepast artikel uit het Schokkererf nr 33, september 1996. Geschreven door Ab en Bruno Klappe. Lid worden van de vereniging kunt u hier, voor meer verhalen over de bewoners van Schokland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten