zondag 9 december 2018

Pieter Visser; gastblog door Harold Pot

Ik ben niet de enige in de familie die geïnteresseerd is in de familiegeschiedenis en daar graag over schrijft. Ook mijn achterneef Harold Pot heeft het "stamboomvirus" te pakken. We hebben elkaar leren kennen door het onderzoek naar onze stamboom en we bleken parallel een paar straten van elkaar te wonen en hebben elkaar toen voor het eerst ontmoet. Het klikte meteen en ik herkende bepaalde karaktereigenschappen van hem bij mezelf. We zijn al een paar keer samen op stap geweest en delen onze vondsten met elkaar en we vullen elkaar volgens mij goed aan. Zo heeft Harold de blog die ik over Tanneke van Helleput heb geschreven verder uitgezocht en er zelf een stuk over geschreven, die je hieronder vind. Ik ben er van onder de indruk en hoop dat er nog vele gastblogs van hem zullen volgen! 
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Pieter Visser en Tanneke van Helleput: door Harold Pot

Heinrich van Adrichem                 Wilhelmina Hekke
Johannes van Adrichem              Judith Langkamp
Johannes Huibert van Adrichem  Hendrikje Vitjeroo
Johannes van Adrichem              Johanna Elisabeth Houter
Johannes Houter                          Catharina Visser                            
Pieter Visser                                 Tanneke van Helleput

Begin 18 eeuw komen we in onze stamboom Pieter Visser tegen, Pieter is geboren op 18 november 1731 in Werkendam bij Gorinchem, zoon van Abraham Visser en Lijsbeth van der Wal. Pieter is het oudste kind uit een gezin waar elf kinderen zijn geboren, zeker twee zusjes en een broertje van hem overlijden in de eerste jaren van hun leven.

Op 29 augustus 1760 trouwt Pieter met de dan 20 jarige Tanneke van Helleput, Tanneke is geboren op 22 mei 1740 in Hulst. Ze is het oudste kind van Levinius van Helleput en Catherina van de Voorde. In de zes jaar na Tanneke's geboorte worden zoon Pieter en dochters Adriana en Magdalena geboren. Eén jaar na hun huwelijk word hun eerste dochter, Catherina Visser geboren. Na Catherina krijgen ze in 1763 dochter Elisabeth. Rond diezelfde tijd passeert de koopakte van een huis aan de Vismarkt in Hulst. In het huis aan de Vismarkt (gebouwd in 1633) beginnen Pieter en Tanneke een  herberg, ze noemen de Herberg "Het Vismijntje", een verwijzing naar de functie die de markt gelegen vóór de woning had in de jaren dat de haven er nog stroomde. Blijkbaar vinden er bezigheden plaats die weinig te maken hebben met water. Op bevel van het stadsbestuur word de herberg in 1765 gesloten vanwege de schandelijke en "hoeragtige mannier van leven" van Tanneke die, vanwege het beledigen van de leden van het stadsbestuur, zelfs gevangen word gezet. Het Vismijntie word in 1765 verkocht aan François de Bruijn. Waarschijnlijk uit geldgebrek want volgens aantekening op de akte van aankoop is de koopsom nog steeds niet voldaan door Pieter en Tanneke. In 1765 word er ook een zoon geboren. Ze noemen hem Abraham, naar de vader van Pieter. Drie jaar later word er ook nog een dochter Magdalena geboren.





Hulst in de 17 eeuw

Door de financiële situatie wordt het er niet beter op. Het is dan ook erg waarschijnlijk dat Pieter door arbeidsbemiddeling aan een “baantje” is geholpen. Ronselaars, ook wel logementhouders of zielverkopers genoemd, bieden berooide werkzoekenden werk of geld voor een nog uit te voeren dienst. Als bekend word dat de VOC in de stad op zoek is naar personeel brengt de logementhouder zijn “gasten” naar de Kamer van het Oost-Indisch Huis. Door het afleggen van een eed op het reglement van de VOC kunnen ze aanmonsteren als matroos of soldaat. Van de logementhouder krijgen ze een eenvoudige uitrusting. Als vergoeding voor die uitrusting en eventuele andere diensten ontvangt de logementhouder het voorschot van de nieuwbakken Oost-Indiëvaarder (twee maanden gage). Bovendien ontvangt hij een schuldbekentenis, ook wel transportbrief of transportceel genoemd. Vaak bedraagt deze transportbrief het bedrag van 150 gulden. Vlak na de geboorte van zijn dochter Magdalena vertrekt Pieter als matroos voor de VOC naar Batavia met spiegelretourschip Barbara Theodora. Op 14 december 1768 varen ze uit. Als matroos heeft hij verschillende taken. In zijn functieomschrijving staat het volgende: Waak -en Roergang, Laden en lossen, reinigen, teren en kalfaten van het schip, af en aanslaan van de zeilen, Helper van de onderofficieren. Ook wel bootsgezel genoemd. 

Rammekens in de 17e eeuw
Het leven aan boord is voor de meeste opvarenden geen pretje. Er zit een groot verschil tussen het leven voor de mast en het leven daarachter. Het leven achter de mast is in vergelijking met dat van voor de mast ontzettend luxe. Deze passagiers wonen in kleine, doch zeer comfortabele hutten. De hutten zijn voorzien van onder andere een tafel met 

stoelen, een bed, een kast en soms zelfs een bank. Voor de mast is het leven compleet anders. Men leeft daar op het overloopdek tussen plunjekisten en hangmatten,  kanonnen en handelsgoederen. Door het lage plafond moeten zij zich voorover gebogen door het ruim verplaatsen. Pieter verblijft voor de mast met andere matrozen en soldaten. Waar de edellieden nog op matrassen kunnen slapen moet hij het zich zo comfortabel mogelijk zien te maken op een strozak met een haren deken of in een hangmat.


De Barbara Theodora heeft voor negen maanden voedsel aan boord. Dat is op zichzelf ruim voldoende.  De eerst volgende plaats waar voedsel en water kan worden ingeslagen is Kaap de Goede Hoop en dat ligt op vier maanden varen van Holland. Voor een bemanning van 350 opvarenden word het volgende meegenomen op een lange reis: 55.000 pond brood, 22.000 pond vlees, 10.000 pond spek, 3700 pond boter en 700 kazen. De rantsoenen zijn precies afgemeten en nauwkeurig is beschreven hoeveel een ieder krijgt. Dit is voor de gewone bemanningsleden per week: 330 gram vlees, 660 gram spek,  220 gram boter bij het brood, één mutsje azijn en één mutsje olijfolie. De onderofficieren hebben een ruimere portie: anderhalf maal het rantsoen van de gewone bemanningsleden.  Overigens is dit weer minder dan de officieren die tweemaal zoveel krijgen als de gewone matrozen. Toch zijn er problemen met het voedsel en de drank. Zo kan het voedsel alleen gedroogd of gezouten worden bewaard, maar soms blijkt tijdens de reis een deel van het voedsel niet geschikt voor consumptie.  De precieze oorzaak van het bederf is vaak niet te achterhalen. Soms word er door leveranciers in Nederland oud en bedorven voedsel geleverd.  Ook kan het voorkomen dat een volledig verse lading voedsel op zee door vocht aan boord en de brandende zon op het schip bederft.  Het goedhouden van de meegebrachte drank is vaak nog moeilijker dan het conserveren van het ingeslagen voedsel. De eerste weken van de reis is er wat betreft de drank nog niet erg veel problemen. In deze begintijd van de reis kan er nog voldoende bier worden gedronken. Voor elk bemanningslid is er twee liter per dag. Het scheepsbier heeft echter een probleem: het is beperkt houdbaar. Binnen drie maanden moet al het bier zijn opgedronken. Als het bier op is heeft de scheepsbemanning nog maar één alternatief: water. Bij het aan boord brengen van het water word rekening gehouden met 400 liter per persoon, inclusief het water wat nodig is voor het bereiden van de maaltijd. Het water bederft echter vaak. Bedorven water verspreid een enorme stank aan boord en er is weinig anders aan te doen dan het overboord te kieperen. Er word echter wel wat op gevonden om het kostbare (bedorven) water weer drinkbaar te maken: in het water word een roodgloeiende ijzerstaaf uitgedoofd en aan het water word een scheut limoensap toegevoegd om het geheel weer drinkbaar te maken. Tussen de opvarenden is het niet altijd koek en ei. Kleine onenigheden kunnen soms uitlopen op grote ruzies. De voornaamste conflicten ontstaan over de werkzaamheden op het schip, de voedselverdeling, de kwaliteit van het leven op de schepen en het strakke schema van het wachtsysteem waar niet iedereen zich op aan wil passen. De oorzaak achter de meeste ruzies is drank. Overmatig drankgebruik zorgt ervoor dat van een mug vaak een olifant word gemaakt. Een verkeerd gekozen woord of een flauwe grap kan uitlopen op een hevig conflict. Het onderlinge geroddel, de aanwezigheid van passagiers met vlugge vingers en het beledigen van medepassagiers – o.a. door het geven van bijnamen als ‘bokkepoot’ en ‘smeerbroek’ – vergroot de spanning. De mondelinge ruzies lopen al gauw uit op lichamelijk geweld en messengevechten.


Op 14 december 1768 varen de Barbara Theodora en Geynwensch uit.



Aan boord komen veel ziektes voor, zoals malaria, beriberi, verkoudheid, longontsteking en scheurbuik. De meest bekende zeemansziekte is scheurbuik, met als voornaamste symptomen verlamming van ledematen en ontsteking van tandvlees. Het is bekend dat scheurbuik word veroorzaakt door een gebrek aan verse groenten en fruit, dus zijn er soms groentetuintjes aan boord van het schip. Een schatting van de sterftecijfers aan boord is dat 15% van de bemanning de heenreis niet overleefd en op de terugreis 10% het loodje legt. Deze doden worden dan over boord gegooid.



Op zaterdag 1 april 1769, na vier maanden varen, komen ze aan op kaap de Goede hoop. Daar word vers water, fruit en ander proviand meegenomen. Ruim 2 weken later vertrekken ze op 18 april verder richting Indië. 




Na nog eens vier maanden varen komt de Barbara Theodora op 19 juli 1769 aan in Batavia. Bijna 8 maanden zijn ze onderweg geweest!


Op 1 november van datzelfde jaar vaart de Barbara Theodora weer uit naar Rammekens in de Republiek der zeven verenigde Nederlanden, ook Pieter is dan weer als matroos aan boord. Op 7 januari legt het schip aan bij kaap de Goede hoop, daar blijft het vier weken liggen.


In februari wordt de reis naar hervat en na 3 nog eens maanden varen komt Pieter op 8 mei 1770 aan in Rammekens. Na een jaar en 5 maanden is Pieter weer thuis. Of hij ook weer naar zijn gezin gaat is niet duidelijk. In ditzelfde jaar wordt in de Nieuwe haven van Rotterdam het lijk opgevist van een jonge vrouw. In haar zak vinden ze een brief van Catherina van Voorde waaruit blijkt dat de dode vrouw Tanneke van Helleput is. Ze is op 17 december 1770 begraven in Rotterdam en werd slechts 30 jaar. Na 1770 komen we Pieter Visser uit Gorinchem of Werkendam niet meer tegen in de archieven.


Uit het Soldijboek van de Barbara Theodora:  Onderaan staat de Fl.150,= transportbrief die voldaan moet worden aan de logementhouder.


Aantekeningen van schulden uit het Soldijboek.



Credits: Marloes van Adrichem, Archief Zeeland, http://www.gahetna.nl


Geen opmerkingen:

Een reactie posten